Samenvatting
De waardering van DNA-bewijs vormt al jaren een heet hangijzer in strafzaken. Uit eerder onderzoek blijkt dat rechters en andere procesdeelnemers moeite hebben om DNA-bewijs te begrijpen en op juiste wijze te interpreteren. In dit boek wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de kwaliteit van rechterlijke uitspraken ten aanzien van de waardering van DNA-mengprofielen. De auteur besteedt eerst uitgebreid aandacht aan het juridisch kader, de wijze waarop DNA-bewijs in strafzaken wordt gepresenteerd en de verschillende fouten die bij de waardering hiervan kunnen worden gemaakt. Op basis van het uitgevoerde jurisprudentieonderzoek wordt vervolgens geconcludeerd dat de waardering van DNA-bewijs te wensen overlaat, ondanks de reeds genomen initiatieven ter verbetering van deskundigenrapportages en het begrip hiervan. In 55 van de 78 uitspraken die in dit onderzoek zijn bekeken, worden namelijk onduidelijkheden, vaagheden en/of denkfouten in de bewijsoverwegingen aangetroffen. De auteur gaat in op de vraag op welke wijze de resultaten van dit onderzoek geïnterpreteerd mogen worden en doet een aantal aanbevelingen ter verbetering van de waardering van DNA-bewijs.