Samenvatting
Voor de Friezen, woonachtig in de kustlanden tussen de Schelde en de Wezer, was de bijbel een wereldvreemd boek en het christendom was voor hen de religie van hun vijand, de Franken. Die waren er op uit om zich meester te maken van hun handelsnederzettingen, scheepvaart, nijverheid en vruchtbare gronden. Dit boek beschrijft chronologisch, aan de hand van het optreden van negentien missionarissen, hoe het pas na veel oorlogsgeweld en een moeizame, eeuwenlange bekeringsarbeid gelukte om van de Friezen een volk te maken dat men als gekerstend mocht beschouwen. In die beschrijving worden de missionarissen ontdaan van alle wonderverhalen, de vrome en romantiserende legenden, waardoor in het verleden het zicht op hen en hun arbeid werd vertroebeld.