Fragment
PROLOOG: wat eraan voorafging...
Bart en ik waren in een pontje de rivier overgestoken. De grote vriendelijke veerman bleef staan in de boot tijdens de overtocht. Hij zette zich met de lange veerboom af tegen de bodem van de rivier en duwde zo de boot vooruit. Daarvoor had hij al zijn kracht wel nodig. Daardoor kwam hij natuurlijk aan die imponerende bicepsen in zijn armen.
Bart zei zacht: ‘Gelukkig is hij niet veerman Charon, die ons als doden tegen betaling van een obool de rivier de Styx overzet naar de Hades, de onderwereld.’ Ik moest erom grinniken; ik moest trouwens om alles wat hij zei lachen; ik ervoer dat als ontspanning. Ik voelde me zo gelukkig met hem! Tussen ons kon het niet meer stuk, zo voelde het. We konden niet van elkaar afblijven; kropen dicht tegen elkaar aan. Heerlijk vonden we dat korte boottochtje over de vlotvliedende rivier de Arno. Heel romantisch.
De veerman was zo aardig voor ons. Hij genoot zichtbaar van onze verliefdheid; hij keek ons zo vertederd aan. We hoefden niets te betalen: ‘Rondje van de zaak. Omdat het jullie geluksdag is,’ zei hij. Hij was echt aardig. Bij het uitstappen wenste hij ons ‘de dag van ons leven’. Dat klonk zo welgemeend.
En daar in dat bos is het gebeurd. De eerste keer voor mij, waarnaar ik zo had verlangd, waarnaar ik zo had uitgekeken...
×