Fragment
“Maar vertel me nu eens, zijn wij, als Hollandse zouaven, nu eigenlijk wel op de juiste weg? Wie bestrijden we eigenlijk en waarom?” Op het zonovergoten Campo de Fiori is het vriendenclubje neergestreken op de trappen van de fontein. Genietend knijpt Bart zijn ogen tot spleetjes, het herfstzonnetje heeft best nog veel kracht. Joop, die zijn arm vanwege een schampschot in een smetteloos wit verband draagt, lijkt er op het moment nogal doorheen te zitten. Zijn vraag blijft een beetje hangen, totdat Mart reageert.
“Wat bedoel je?” Mart zet grote ogen op, neemt zijn kepie af en krabt zich op zijn hoofd. “We strijden toch voor onze Heilige Vader, de paus die bedreigd wordt in zijn bestaan? Zijn land wordt hem door oproerkraaiers betwist. Wij, zijn volgelingen, de gelovigen uit heel Europa, willen hem toch bijstaan in zijn strijd tegen de revolutionairen, de ongelovigen en de nationalisten?” Mart zet zijn kepie weer op en begint nu met een zakdoek het zweet van zijn gezicht te vegen.
Hier heeft Joop blijkbaar op gewacht. Hij zet zich met zijn goede arm af, komt overeind en gaat theatraal voor het vriendengroepje staan. “Jullie weten dat ik als een van de weinigen onder ons een paar woorden Italiaans en redelijk Frans spreek. Wel, vandaag sprak ik in het dorp, op de markt, wat Italianen. Gewoon inwoners van Rome en mensen uit de omgeving. Zij willen niets liever dan één Italië. De paus is een slecht bestuurder, de armoede is hier groot en de paus doet er niets aan. Er wordt honger geleden en de angst voor de bandieten is groot. Giusseppe Garibaldi is hun grote held, zeker na zijn militaire successen in het zuiden. In Napels en omgeving grenst de bewondering van de plaatselijke bevolking voor Garibaldi aan verafgoding, maar ook hier wordt hij gezien als de grote verlosser.”
“Maar… Italianen zijn toch allemaal katholiek?”, onderbreekt Gert hem. “Houden zij niet van hun Vader, van Pio Nono?” Het ongeloof straalt van zijn open, jongensachtige gezicht af. Maar blijkbaar is de vraagstelling van Gert het spreekwoordelijke koren op Joops molen. Met zijn spierwitte verband en in zijn uniform toont hij zich een redenaar als de grote Cicero.
“Het is een moeilijke keus voor de Romeinen: of uitgebuit worden door hun kerkvader of de mooie beloften van een revolutionair. Maar zeg nu zelf, waar zou jij voor kiezen? Een vage belofte van een goed leven na de dood, of een redelijk leven hier en nu? Wil je de honger van je kinderen stillen of berust je in de mogelijke wetenschap van een volle aflaat straks als je aan de hemelpoort staat?” Joop weet het antwoord wel, maar kan hij zijn maten overtuigen?
×