Fragment
(...) De donkere nacht had het doen en laten van de mensen in de stad verlamd en reisde nu met dromen rond die niet meer zichtbaar waren maar des te voelbaarder voor de slapenden. In duizenden duistere kamertjes waar in malse of in harde bedden mensjes lagen, kon men horen hoe een rustig gesnurk veranderde in een ijl gestamel, een poging om hulp te roepen of een benauwenis die de slapers deed woelen en haast verstikte onder de klamme lakens. Als men, bijvoorbeeld gezeten op een vliegend paard, met een grote snelheid over de glanzende daken zou zweven, zou men zien hoe hier en daar een nachtlampje eventjes opgestoken werd, hoe iemand het bed uit kroop om een aspirientje door te slikken, een magazine ter hand te nemen, eventjes rechtop te gaan zitten, om vervolgens van de benauwenissen hersteld, weer onder de lakens te duikelen. Maar zelfs het paard zou opschrikken bij het passeren van het raam van Antoons slaapkamer, bij het zien van de taferelen die er zich afspeelden onder het wakkeren oog van deze vreemde eenzaat, wiens gelaat straalde van een enthousiasme dat helemaal niet thuishoorde in het donkere holst van de nacht. (...)
×