niet beschikbaar
niet beschikbaar
1
Winston wilde een omwenteling in zijn leven. Die kwam in de vorm
van een storm die over het land raasde. De weerkundigen waren
erdoor overvallen en hun waarschuwingen konden de snelheid van
de storm nauwelijks voor blijven. De aanval ging gepaard met gevaarlijke
stoten en naderde de woonplaats van Winston. Dringend advies:
binnen blijven! Ramen en deuren sluiten. Winston dacht daar anders
over. Dit was zijn kans om de natuur te laten beslissen hoe het verder
met hem moest.
Hij haastte zich naar zijn schuurtje en pakte een grote zak waarin
het zand was afgeleverd voor het terras dat hij wilde aanleggen. Op
dat terras waren romantische diners gepland, omringd met bloeiende
planten en zoemende bijen. Het terras was er gekomen, de rest niet.
Winston pakte de zak zo goed mogelijk samen en drukte die stevig
tegen zijn lijf. Hij rende de trappen van zijn woning op, opende een
luik en stapte op het platte dak. Daar ontvouwde hij de zak, stak
zijn armen door de hengsels en drukte de banden op zijn schouders.
Laat de storm maar komen! Terwijl kinderen en huisdieren
naar binnen werden geroepen en zoveel mogelijk spullen in veiligheid
gebracht, stond Winston klaar om het luchtruim te nemen. Dat
duurde langer dan hem lief was. Hij dacht aan de openstaande deur
van het schuurtje en het brandende lampje van het koffiezetapparaat.
Wilde hij dit allemaal nog in orde brengen, dan zou hij de storm met
harde windstoten missen. Of het dak niet meer op kunnen omdat de
wind elke beweging van het luik onmogelijk zou maken. Dus bleef
hij staan, startklaar.
Juist toen hij begon te twijfelen aan het nut van zijn actie en het
belachelijke ervan ging inzien, juist toen verraste hem een reusachtige
windstoot. Die joeg met een klap in de zak en benam hem de adem.
Winston werd de lucht ingetrokken. Hij zag de wereld onder hem
snel kleiner worden en verdwijnen in een stofregen.
Hij was een baby en zag de spijlen van de box. Een bord met
pap viel op de grond. De kruk, niet op de kruk klimmen! Maar hij
deed het wel, stond rechtop, verloor zijn evenwicht en viel hard op
zijn achterhoofd. Hij lag in een weiland vol boterbloemen, met een
grasspriet tussen zijn tanden. De stank van een moddersloot drong
in zijn neus, zijn benen waren vastgezogen en hij voelde paniek.
De sneltrein vol herinneringen raasde voort. Zijn vader en moeder
lachten hem toe met grote tanden, als in een sprookje. Hij viel uit
het keukenraam en zijn hoofd suisde rakelings langs een punt van
de wasmachine. Onzekere liefde. Een zoen en schrik omdat zijn lip
bloedde. Hij leerde dat achter een glimlach scherpe tanden kunnen
zitten. Alle zoenen in zijn leven flitsten voorbij als wilde grimassen.
Waarom zetten mensen hun tanden in de liefde? De luchtdruk en de
ademnood maakten hem duizelig en Winston verloor zijn bewustzijn.
Hij ontwaakte traag, als een beer uit zijn winterslaap. Zijn ogen leken
dichtgeplakt met spuug. Zijn lichaam voelde doof, je zou bijna zeggen
verlamd. In ieder geval stond het los van zijn geest.
Hij lag op het strand van een recreatieplas. Het leek de ochtend
na een uit de hand gelopen feest. Er lagen spullen in het water die
de storm van de straten had geschept en uit parken en tuinen had
meegenomen. Ook op het strand en in de bomen zag Winston allerlei
voorwerpen die daar niet hoorden.
Het was stil. Bij het bewegen van zijn hoofd hoorde hij de wervels
van zijn nek draaien als gruis. Vermoeid van het ontwaken legde hij
zijn hoofd neer.
Hij zag een blauwe lucht met witte wolken. Uit zijn ooghoek zag hij
een witte, plastic tuinstoel in de kruin van een boom.
Het gevoel in zijn ledematen keerde langzaam terug. Hij kon
zijn vingers bewegen en daarna zijn armen, zijn tenen en benen.
Voldoende aanleiding om te proberen zijn lijf te verroeren. Het dove
gevoel bleef een beetje. Of was het lichtheid die hij voelde? Hij had
ongetwijfeld een flinke klap gemaakt bij zijn landing. Tot zijn verbazing
functioneerde alles. Dat was een enorme meevaller. Als Winston
de windstoot had overleefd, dan kon hij maar beter gezond van lijf
en leden zijn.
Even verderop zag hij een kiosk met gesloten luiken. De storm had
er geen vat op gekregen. Dit was de eindhalte van alle turbulentie.
Winston probeerde de deur aan de achterzijde en tot zijn verbazing
ging die open. In het weinige licht kon hij zien hoe het vol stond
met snoepgoed en frisdrank. Om daar bij te komen, zette hij parasols,
vlaggen en ander reclamemateriaal naar buiten. Hij tuigde de
kiosk ermee op. Daarna opende hij de luiken en nam plaats in het
winkeltje. Wie snoep en frisdrank verkoopt is graag gezien. De taal
ervan is internationaal.
Terwijl hij een flesje fris dronk, zag hij tussen alle rommel op het
strand zijn windzak liggen. Het was ‘m! Als een strandjutter haalde hij
zijn buit binnen. Of eigenlijk was het meer een verloren voorwerp.
Afgezien van de kleren aan zijn lijf was dit het enige dat hij bezat.
Het bleek een onhandig ding om mee te nemen en Winston verzon
er iets op.
In de kiosk trof hij een rugzak aan, met het beeldmerk van een
chipsfabrikant. Dit stond op een lap die hij er met een beetje handigheid
afprutste. Hij vouwde de windzak stevig op en stopte die met
wat duwen en proppen in de rugzak. Windzak. Rugzak. Waarom niet
windbuil? Dat klonk spannender en luchtiger.
Als een schipbreukeling op een onbewoond eiland richtte Winston
zijn nieuwe wereld in. Hij ruimde zoveel mogelijk troep op en veegde
het stoepje voor het winkeltje. Met knakworst uit blik als avondmaal
genoot hij van de vallende avond.
Hij kreeg het gevoel van iemand die door vakantiegidsen bladert.
Je kunt overal heen, waar je maar wilt. Maar waar kwam hij vandaan,
wie was hij? Hij legde zijn hoofd in zijn nek, bewoog het heen en
weer en constateerde dat het gruis verdwenen was. Daarna keek hij
weer over de waterplas. Hij haalde diep adem en genoot van zijn
paradijs.
Terwijl de avond overging in een heldere sterrenhemel improviseerde
Winston een bed van alle spullen die tot zijn beschikking
stonden. Daarna sloot hij het winkeltje en viel in slaap.
De volgende dag werd hij gewekt door een man die de kiosk
opende en de luiken weg klapte. Winston stond snel op en verwachtte
een discussie, wat niet gebeurde. De baas floot een deuntje, vulde de
kas met wisselgeld en leek Winston niet te zien. Van enige troep rond
de recreatieplas was geen sprake, alsof er nooit iets had gelegen.
Winston zag mensen zich opmaken voor een mooie dag aan dit water.
Ze rolden hun handdoeken uit, gooiden met een bal en bezochten
het winkeltje. Hier was de uitbater een populaire man, zoals Winston
zich de vorige dag had voorgesteld zelf te zijn. Hij voelde zich niet
gezien en overbodig. Nog eenmaal keek hij om zich heen. Van zijn
stormachtige aankomst was geen spoor meer zichtbaar, alsof hij het
allemaal had gedroomd. Hij hees de rugzak om zijn schouders en
vertrok.
2
Winston wandelde met een lichte tred en bewoog soepel vanuit zijn
heupen. Zijn lijf voelde lenig en dat stemde hem mild en nieuwsgierig
naar wat de dag zou brengen. Hij ging voort als de zorgeloze landloper
uit een kinderboek, iemand die weinig kan verliezen omdat hij
vrijwel niets bezit.
De zon prikte in zijn gezicht en opende het linkerneusgat dat
gewoonlijk dicht zat. Nu ademde hij door beide openingen, waardoor
zijn mond gesloten kon blijven. Dat was beter dan de klep naar zijn
binnenste open te houden als een grote wond, die gevoelig was voor
infectie.
Winston genoot bij het zien van een kat op een hek en een kip in
het zand. In een brede sloot sloeg een vis met zijn staart boven het
water uit, bij wijze van groet. Winston bleef staan bij een dikke boom,
strekte zijn armen uit en sprak ontspannen: ‘Ik voel mij goed.’
Er passeerden twee fietsers die hij toezwaaide, maar zij reageerden
niet. Een eind verderop was een man in zijn voortuin met het hekwerk
aan de slag. Hij krabde oude verfresten weg. Winston begroette hem
en informeerde naar de richting die hij in liep, maar de klussende
man keek niet op of om. Misschien was hij doof, maar zeker niet blind
en zijn gedrag viel daarom moeilijk te verklaren. Winston wandelde
verder, in de richting van de stad.
3
Aan de rand van het industrieterrein was een winkel in gebruikte
spullen gevestigd, in een rechthoekig pand met een plat dak. Het
leek te zijn gebouwd als montagehal. De huidige gebruiker had de
gevel groen geschilderd, nogal onbenullig, gezien de verfspatten op
de vensterbanken en de tegels.
Het was nog te vroeg voor klanten. Winston volgde het bord
‘Inname goederen’ en kwam aan de achterzijde van het pand uit. Een
roldeur stond open en er klonk muziek. Hij liep naar binnen en zag
een jonge vrouw, klein van gestalte. Zij droeg haar rode haren in een
staart.
‘Ik heb verse koffie’, zei ze. ‘Het staat daar in de hoek, bedien jezelf
als je wilt.’ Ze maakte geen oogcontact. Winston keek om zich heen of het
woord wel tot hem was gericht.
‘Dit is een stereomeubel van Philips. Veel geproduceerd in die tijd.
Mijn opa heeft een exemplaar dat erop lijkt. De enige die de draaitafel
nog gebruikt ben ik. Dan neem ik mijn eigen platen mee, er komen
hier interessante exemplaren binnen. Zoals deze, die je nu hoort.
Heerlijk rustig voor in de ochtend.’
Haar stem klinkt vol begrip, dacht Winston, ook als er niets te
begrijpen valt. Zo is haar stem. Hij keek naar haar mond en probeerde
haar tanden te zien. Zou ze een bijter zijn?
‘Ik vind de houten kast mooi’, zei Winston. ‘De nieuwe eigenaar
zou hem met meubelolie moeten verzorgen. Meubelolie, dat ken je
toch wel?’
‘Als je hier werkt leer je alles kennen’, zei ze, en achter haar volle
lippen zag hij grote, regelmatige tanden. Haar stem daalde in toonhoogte
en zij sprak langzamer.
‘Wat mij opvalt is het hout. Daar is iets mee aan de hand. Voel eens
aan deze fauteuil. Die kwam gisteren binnen en was stevig. Nu zitten
de verbindingen los. Ik spreek er niet over met mijn collega’s, maar
het hout keert zich van ons af.’
Winston voelde aan de stoel en de zwakte in het hout leek hem het
resultaat van intensief gebruik.
‘Het hout verzamelt zich’, sprak zij. ‘Ik zie dat spullen van hout
steeds gemakkelijker uit elkaar vallen. Fabrikanten maken krachtiger
lijmen. Het helpt niet. Het hout keert zich van ons af. Het valt uiteen
in delen en die zoeken elkaar op, zoals ze aan de boom hebben
gezeten.’
Winston nam plaats in de stoel.
‘Ik zeg je: het hout gedraagt zich zoals honden die de weg naar
huis zoeken. Alle houten delen weten hun weg te vinden. Waarheen
ze ook verzonden zijn, wat er ook van ze gemaakt is. Van zaagsel tot
brede planken. Alles van hout vindt zijn natuurlijke vorm terug. Dat
gaat sneller dan je denkt.’
Haar stemming veranderde nu.
‘Ik vind het een opwindend idee. Uit alle delen van het land, ja uit
alle delen van de wereld verzamelt het hout zich tot de bomen die
het ooit waren. Stel je voor: de oude bossen keren terug. Hier bij ons,
maar ook in de tropen!’
Winston hoorde zijn stoel kraken. Voor zijn veiligheid besloot hij
op te staan. Hij had zijn benen nog niet gestrekt of een leuning viel
op de grond.
‘De winkel is nu geopend’, zei de roodharige. ‘Ga gerust naar
binnen, je vindt hier altijd wel iets wat de moeite waard is.’
Winston liep er rond en realiseerde zich dat hij zich vergiste in de
klanten. De meesten die hij daarvoor aanzag, waren medewerkers.
Van rommel was geen sprake.
Alles was geselecteerd en uitgestald als eersteklas koopwaar. Als
medewerker kun je hier van alles tegenkomen, veronderstelde hij. De
goederenontvangst waar de roodharige werkte leek hem de meest
interessante afdeling. Stel je voor dat er een zeldzaam glas wordt
binnengebracht of een tekening van Rembrandt. Winston overdacht
hoe een medewerker zoiets voor zichzelf kon houden en welke maatregelen
je als eigenaar van dit bedrijf kunt nemen om verduistering
tegen te gaan. Aan de andere kant: zou je als winkelier niet verplicht
zijn de onnozele inbrenger van een dergelijke kostbaarheid in te
lichten over zijn vergissing? Van iemand die iets aanlevert is geen
naam of adres bekend. Dat zou zo geregeld kunnen zijn om de eigenaar
van een winkel in gebruikte spullen te behoeden voor gewetensnood.
Je kunt de gever immers niet meer achterhalen.
Er lagen veel lelijke spullen in de winkel. Stuk voor stuk ooit als
nieuw gekocht. Jarenlang betast, gebruikt of bekeken. Nu afgedankt
en beschikbaar voor een nieuwe belangstellende. Alles heeft enige
waarde, dacht Winston. Zelfs vuil op straat. Een reinigingsdienst
wordt ervoor beloond het op te ruimen. Dan heeft het toch waarde?
Toen hij alles wel gezien had, besloot hij terug te gaan naar de
afdeling inkomende goederen. Daar was de roodharige bezig met
een collega om een bestelbus uit te laden. Winston besloot om mee
te helpen en niemand had bezwaar. Opnieuw had hij een adres
gevonden om bezig te zijn, hoewel de eenzaamheid van niet gezien
worden hem benauwde. Alleen het meisje met het rode haar sprak
met hem.
Aan het einde van de dag liet hij zich insluiten, met het risico dat
bewegingsmelders of camera’s zijn aanwezigheid zouden verraden.
Al had hij dergelijke apparatuur niet waargenomen, toch hield hij
rekening met de mogelijkheid. Alles wat hij nodig had, was hier voor
handen. In de koelkast van het personeel, een gebruikt model uiteraard,
trof hij etenswaren aan. Vers. Hij sloot een oude videospeler
aan op een televisie en vulde zijn avond met het kijken naar films,
zittend onder een deken die opvallend fris was. Hoe kwam hij aan
de gedachte dat alles wat mensen wegdoen, vies zou zijn of stinken?
Nadat de film was afgelopen ging hij liggen om te slapen. Zijn leven
voor de storm leek ver weg. Hij kon zich er flarden van herinneren,
zoals van een schoolreisje toen hij kind was. Met een moeder in de
prostitutie en een vader op het dievenpad, heb je recht om te spreken
van een ongelukkige jeugd, alhoewel dat geen garantie is. Maar dat
was hem niet overkomen en dat betreurde hij wel eens. Zelfs in het
mislukken had hij zich mislukt gevoeld. Hij was maar een gewoon
voortbrengsel uit een gemiddeld gezin. Geen bijzonder iemand.
4
De volgende ochtend vroeg Winston zich af hoe hij verder zou gaan.
Om tot een besluit te komen, gebruikte hij een kantoorstoel. Die zette
hij buiten, draaide aan de zitting en daarmee bepaalde hij de richting
waarin hij ging lopen. Hij gooide zijn rugzak om en verliet de winkel
in gebruikte spullen.
Na enige tijd stond hij op een veld, met het lege gevoel dat iemand
bekruipt die op een doordeweekse dag geen doel heeft en nergens
aan deelneemt. Zijn triestheid werd versterkt door de grijze lucht en
de spetters van een aarzelende motregen.
In de verte zag hij een snelweg, die het meest opviel door een
pompstation en een rij populieren met daaronder geparkeerde vrachtwagens.
Zijn wandeling erheen voerde langs slootkanten en over prikkeldraad.
Zijn schoenen en broekspijpen werden nat van het vochtige
gras. Met de rest van zijn kleding viel het wel mee, de motregen bleef
bij enkele spetters en mocht geen naam hebben.
Aangekomen bij de pomp zocht hij het toilet. Dat was altijd zoeken.
Nooit wist hij aan welke zijde van het gebouw de toiletten waren.
Als hij pech had, moest hij er omheen lopen, om tot de ontdekking
te komen dat de deur gesloten was en hij binnen een sleutel moest
vragen. Of de toiletten bleken binnen te zijn, wat steeds vaker het
geval was.
Winston poetste de bril van de toiletpot zorgvuldig met wc-papier
en nam plaats. Wachtend las hij de teksten die aan de binnenzijde
van de deur geschreven waren. Iets over een voetbalclub, een meisjesnaam
met telefoonnummer en een jongen die voor viezerd werd
uitgemaakt. Geen originele berichten.
Na zijn toiletbezoek besloot hij de pompwinkel in te gaan. Hij had
geen idee wat deze dag hem zou brengen en zoals die nu verliep
verlangde hij naar de avond. De shop was ingericht als een rijk
gevulde snoepwinkel. Een automobilist eet vermoedelijk meer snoep
dan een schoolkind, dacht Winston.
Naast de koffieautomaat waren twee statafels geplaatst, beide
onbezet. Winston ging aan een van de tafels staan en zocht in zijn
jasje naar kleingeld. Terwijl hij op de panden van zijn jas klopte werd
hem een kartonnen beker met koffie voorgezet.
‘Alsjeblieft, dit is best goed te drinken’, zei een man in donkerblauw
kostuum. ‘Ik ben zelf helemaal geen liefhebber van automatenkoffie,
maar voor dit soort maak ik een uitzondering. Suiker en melk
staan op het andere tafeltje, voor het geval je daar behoefte aan hebt.’
Winston knikte. Zijn dag was nu begonnen.
Bij de koffie bleef het gesprek beperkt tot de vraag: ‘Jij rijdt toch
mee?’ Winston bevestigde dit en kon het gevoel niet onderdrukken
dat hij werd aangezien voor een escortboy. Ze zwegen verder en
bekeken de mensen die de winkel binnen kwamen. Zakelijke rijders.
Dik en dun, in pantalon of werkkleding. Iemand rekende op dit uur
van de dag een gehaktbal af. Een ander kocht vier pakjes sigaretten
bij de brandstof.
Vanuit zijn ooghoek nam Winston zijn reisgenoot op. Die week iets
opzij alsof hij hem de gelegenheid wilde geven beter te kijken. Hij
was een man van middelbare leeftijd die manchetknopen droeg en
een gouden horloge van een klassiek model. De ruimte tussen zijn
neus en lip was groot en voorzien van een kortharige snor.
Ze liepen naar de parkeerplaats en Winston probeerde te raden
welke auto het was. Het bleek een donkergroene te zijn, die naast het
blauwe type stond dat hij in gedachten had. Wat maakte het ook uit.
Winston gespte de riem om. De bestuurder deed hetzelfde, startte de
auto en samen zoefden ze de snelweg op. Hij stelde zich voor: ‘Ik ben
Dirk van Zuyl, met na de u een ypsilon. Ik doe alles voor Moeder. Ik
probeer haar tevreden te stellen en dat gaat wel eens ten koste van
mijzelf. Toch houd ik veel van haar.’ Hij zweeg even. Winston raakte
gewend aan dit soort openingen van een gesprek.
‘Ik kan weinig werk uitbesteden, Moeder wil geen pottenkijkers.’
‘Heeft u zelf een relatie, anders dan met uw moeder?’
‘Ik heb alleen zakelijke vrienden. Een aannemer, een architect, een
bankman en ga zo maar door.’
Na enkele kilometers zei Dirk: ‘Dit zal jouw afslag zijn.’ Hij noemde
een plaatsnaam.
‘Ik heb geen bestemming genoemd’, zei Winston, ‘maar als je mij
eruit wilt hebben.’
‘Het stond op je bord.’
‘Welk bord?’
‘Je liftersbord, van karton. Bij de inrit naar het pompstation zag ik
je ermee staan. Ik wees vanuit mijn auto naar de shop, om elkaar daar
te ontmoeten.’
‘Het spijt mij, maar dat ben ik niet geweest’, zei Winston. ‘
‘Wie ben jij dan wel?’ De man achter het stuur bleef rustig bij deze
vraag.
‘Ik ben Winston.’
‘Winston hoe?’
‘Winston Bekkering.’
×