Samenvatting
In dit boek verdedigt de auteur de stelling dat het atheisme haar wortels moet verdiepen. Atheisme is niet alleen een cognitieve kwestie, het ontkennen van het bestaan van God, of een morele kwestie, de bevestiging van een vrijheid van religieuze regels, maar moet ook een sentimenteel-emotionele dimensie ontwikkelen. Atheisme moet een cluster van menselijke emoties cultiveren: de ervaring van de werkelijkheid als zowel een creatief als een destructief proces dat tegelijk fascinerend blijft, niettegenstaande alle wetenschappelijke vooruitgang. Elke stap voorwaarts van de wetenschap verhoogt het mysterie in plaats van het te verminderen. Er is geen nood aan transcendentie om deze gevoelens ten volle te ervaren. Als onderdeel van deze oefening is het belangrijk om de rede op een correcte manier te situeren en ons bewust te zijn van haar sterktes en zwaktes. De rede is een instrument om te leven, maar kan nooit de ultieme gids voor het leven zijn. Maar opnieuw vormt dit geen argument voor transcendentie: er is geen nood aan een ultieme gids voor het leven. Voor deze oefening zoekt de auteur inspiratie bij schilders zoals Friedrich en Van Gogh en bij auteurs als Conrad en Camus.