Samenvatting
In de schaduw van de VOC gingen talrijke Hollandse zeelieden jaar in, jaar uit naar barre, noordelijke contreien. De wateren rond Spitsbergen en Groenland waren in die tijd het decor voor de walvisvangst. Oorlogen en misoogsten verstoorden de fabricage van plantaardige oliën. Walvistraan bleek een goede aanvulling te zijn op de olie die van olie[1]houdende zaden werd gewonnen. Holland verkreeg in de eerste decennia van de 17e eeuw al snel de heerschappij in de walvisvaart. De walvisvaart werd op deze wijze een belangrijke loot aan de uitgebreide portfolio aan Hollandse handelsactiviteiten. Een sleutelrol vervulden de commandeurs. Dat waren de bevelhebbers van de walvisvaarders die behalve de schipperstaken ook de regie over de walvisvangst voerden. De jaarlijkse tochten waren vaak een avontuur dat lang niet altijd goed afliep. Een ijscatastrofe, een schipbreuk, een vijandige ontmoeting met kapers of een ijsbeer, de strijd met en om de walvis, alles kon zo maar als ongewenst gerecht op het bord van de commandeur verschijnen. Talloos zijn de aktes die bij de notaris werden opgemaakt om het leed van een tocht vast te leggen.
In dit boek wordt aan de hoofdrolspelers een naam gegeven. Reders, rederessen en commandeurs die in de 17e en 18e eeuw actief in de walvisvaart zijn geweest, worden benoemd. Vele verhalen krijgen in dit boek een plaats. En de echte hoofdrolspelers een troon. Wie was bijvoorbeeld commandeur Matthijs Jansz Hoepstock uit Rotterdam ook al weer? In de eerste decennia van de 17e eeuw was hij voor menigeen een held zoals we nu onze topvoetballers aanbidden. De echte ‘Gelukkige Mathijs’ was echter Mathijs Pietersz uit Föhr. Dankzij zijn grafschrift weten we dat hij 373 walvissen gevangen heeft.
Ook onder de reders en rederessen treffen we bijzondere mensen aan. Zo hebben vier alom bekende Admiraals enige tijd de rol van walvisreder uitgeoefend. Het waren Michiel Adriaansz de Ruyter, Willem Bastiaensz Schepers, Philips van Almonde en Matt[1]heus van den Brouck. Of neem de Amsterdamse familie van Pieter Jansz van Tarelink die zijn activiteiten als handelaar in oliehoudende zaden ging combineren met de handel in walvistraan. Dat was een slim besluit. Het zou een van de grootste rederijen van ons land worden met circa 300 walvisvaartuitredingen. De keizer onder de walvisreders was echter de familie Mol uit Jisp en Zaandam. Leden van deze familie organiseerden tussen
1659 en 1743 ten minste 550 walvisvaartuitredingen.
Rederessen waren er ook. Maria Willemsd Schepers is zo’n voorbeeld. Als dochter van de bekende Rotterdamse walvisreder én luitenant-admiraal Willem Bastiaensz Schepers organiseerde zij na de dood van haar man 14 jaar lang zelfstandig 58 walvisvangsttochten.
Net zoals tegenwoordig waren er oplichterspraktijken in de walvisvaart. We laten ze niet onbesproken.
Als kers op de taart wordt in dit boek een financieel model gepresenteerd. De walvisvaart blijkt met name voor de grotere rederijen winstgevend te zijn geweest.