Fragment
“Het begin is het belangrijkste deel van het werk.” ~Plato
“Neem Umbra mee en ga! Ik hou ze tegen!” Ciar aarzelde.
“Ik zei: Ga!” Ciar pakte Umbra´s hand en rende weg. Revon keek de twee na voordat ze zich richtte op de mensen voor haar. Vijf grote bewakers renden naar haar toe. Ze droegen allemaal hetzelfde pak en waren alle vijf gewapend met een pistool. Een glimlach verscheen op Revons gezicht. Ze pakte haar wapen, kleine sikkels die met een ketting aan elkaar vast zaten. De mannen renden door de lange gang van het grote huis. Ze stopten een paar meter voor haar, klaar om de strijd aan te gaan. Revon ging klaar staan, met de sikkels in haar handen. Een van de vijf rende naar haar toe om beter te richten, maar kwam niet ver. Revon gooide een van de sikkels in de buik van de man. Hij viel ter aarde met de andere vier toekijkend. De mannen keken verbaasd naar hun collega die nu voor hen lag. Ze deden een stap achteruit, het bloed kwam nu wel heel dichtbij hun dure schoenen.
“Wie is de volgende?” vroeg Revon uitdagend. “Of durven jullie niet meer?” Twee van de bewakers lieten hun pistolen vallen. Ze liepen naar Revon toe, woede straalde van hen af. Revon bleef staan met een grijns op haar gezicht. Kogels van de twee pistolen vlogen om haar heen. Ze gooide een sikkel, zodat de ketting om hen heen sloeg. De mannen hadden geen tijd om verbaasd te zijn, hun kelen waren al doorgesneden door de tweede sikkel. De twee die nog stonden liepen achteruit met hun handen omhoog. Hun pistolen lagen al op de grond bij de anderen. Revon knikte en lachte naar hen, draaide om en rende achter haar partners aan. Ciar zag haar rennen en haalde opgelucht adem. Revon rende nu naast hem.
“Het werd tijd dat je kwam,” zei hij spottend. Revon keek chagrijnig, maar die blik was al snel vervangen door een kleine lach.
Voetstappen klonken door de gang. De twee nog levende mannen hadden versterking ingeroepen. Ciar en Revon knikten naar elkaar. Revon nam Umbra’s arm over en rende door, het was Ciars beurt om de mannen tegen te houden. Hij pakte de speer van achter zijn rug. De twee meter lange goudkleurige speer had aan beide kanten een scherp mes. Ze hadden een rode gloed, het wapen was al vaak gebruikt in situaties als deze. Ciar wachtte niet totdat de mannen bij hem waren, hij rende zelf naar ze toe. Ze schoten kogels op hem. Ciar gleed onder de kogels door, hij kon het metaal ruiken. Hij hield zijn speer horizontaal, zodat de messen aan de uiteindes door de benen van twee mannen sneden. Ze schreeuwden het uit van de pijn en vielen op hun knieën. Ciar stak een van de twee nog overeind staande mannen in de borst en schopte de andere in zijn maag. Ciar stond op en sloeg een keer met zijn speer om het bloed eraf te slaan voordat hij naar zijn partners rende. De vrouwen waren al bij het eind van de gang, klaar om uit het raam te springen.
“Schiet nou eens op, Dertien!” schreeuwde Revon die al klaar was om van de derde verdieping te springen.
“Ik kom al!” riep Ciar terug.
“We hadden al weg kunnen zijn!”
“Ik ben nog steeds sneller dan jij!”
“Echt niet! Ik ben veel sneller dan jij! Kom nou maar, dan kunnen we gaan!” Ciar versnelde.
“Revon, de auto staat er, we moeten nu springen.” Umbra trok haar vriendin mee en sprong uit het raam. Ciar zag nog net Umbra’s rode haar boven de vensterbank uitsteken voordat dit ook verdween. Hij keek nog een keer om voor de zekerheid. Hij zag nog meer versterking aan het eind van de gang. Ciar wist dat ze nooit snel genoeg zouden zijn om hem in te halen voordat hij bij het raam was aangekomen. Nog een paar stappen en Ciar was eindelijk bij het open venster. Hij sprong op de vensterbank.
“Heren, het was me een genoegen,” zei Ciar, hij boog zich en liet zich achterover vallen. De mannen keken met een verbaasde blik naar de jongen en renden nog harder dan eerst naar het raam. Ze keken uit het raam, maar zagen helemaal niets. Geen auto, geen Revon, Umbra of Ciar. Ze waren nergens te zien, alsof ze in rook waren opgegaan. Het enige wat te zien was waren drie veren.
×