Fragment
Cor en mevrouw T. zaten op een avond op het pleintje waaraan hun huisje gelegen was. Mevrouw T. weet het nog heel goed. Ze zaten samen onder een boom in de schaduw op de grond en spraken wat. De avond viel, het was tegen zessen, over een half uur zou het al donker zijn. Aan de evenaar wordt het altijd abrupt donker. Java was gehuld in zielekleuren, door de zon uit de hemel losgemaakt, kleuren van heinde tot verte zich ontfermend over het groene ondoorgrondelijke oerwoudwezen, en ineens ging een onbegrijpelijke siddering door de lucht, boosaardig en sadistisch, het was of uit de jungle een krachtige dodende straal baaierde, doelgericht en snijdend als laserlicht. Het doel was het vlees van de vijand: de blanda-vrouwen en kinderen. Een gegil van ondieren verscheurde de lucht, en klonkelende slagen op oliedrums kondigden een bloedbad zonder weerga aan. Gevaar bliksemde scheurend door de lucht dat zijn wortels in de onderwereld had. De vrouwen en kinderen gingen er aan, het was zover, de stinkende slijm kwijlende muil heeft zich reeds geopend. Klonkelende geluiden met hun oliedrums makende, en een gek makend moordenaarsgehuil uitstotende, kwamen ze er aan gegolfd. De golf was al zo dichtbij dat de wachtende vrouwen en kinderen in het kamp konden verstaan wat er gegild werd. In het Maleis gilden ze: “We gaan ze kapot snijden! We halen hun ogen eruit! Merdeka!!”. Gillend, gillend, gillend kwam een gruwelijke vloedgolf van psychotisch Sadisme aanrazen. Mevrouw T. had daar zo ontspannen onder de boom gezeten, zich openstellend voor de vrede van de tropische avond om haar heen. Nu tolde plotseling een bolbliksem van helse angst onder haar hersenpan in de rondte; en tot in al haar vezels drong het tot haar door wat het was dat daar aankwam. Een panische angst beving haar, een bevende siddering die niet van deze wereld was. Ze verloor de zeggenschap over haar lichaam. Ze dacht aan God en wilde haar handen vouwen maar ze miste. Haar handen gingen iedere keer zonder elkaar te kunnen vinden aan elkaar voorbij. Het uitzinnige gegil der vrijheidstrijders vormde een orkaan van ontzetting waarin ze vreemde zinloze armzwaaien stond te produceren. Ze dacht aan de bescherming die het huisje bood en wilde daarheen lopen en haar linkerbeen ging naar rechts en haar rechter zwaaide daar walsend omheen, doelloos, vreemd, krankzinnig. Ze wankelde in cirkels rond met haar armen maaiend zonder het huisje te kunnen bereiken. Ze dacht aan haar lief zoontje Cor en wilde hem toeroepen naar binnen te gaan, maar er kwamen gekke geluiden, niets dan stokkende kreten uit haar keel. Het gegil klonk nu heel hard, ze waren vlakbij, o God daar wáren ze, maar nuchter en krachtig klonken schoten in de nacht afkomstig uit in Japan gemaakte geweren. Mevrouw T. liep krakkemikkig rond, ze hakkelde maar wat, heel raar, tot haar oog op een Jap viel die een gaatje in de omheining gemaakt had en die uit zijn karabijn keihard schot na keihard schot losliet.
×