Fragment
Eerste deel (Romeinse tijd)
Freio legde zijn boog zonder geluid te maken naast zich neer. Zijn rechterhand ging naar het lange jachtmes aan zijn riem. Mannen riepen met rauwe stemmen naar elkaar in een taal die hij niet kende. Hij begreep niets van wat er werd gezegd. Toch sneed de opwinding als een koude windvlaag door hem heen. Hij had die taal eerder gehoord, lang geleden toen hij een kleine jongen was. Die vreemde tongval, die woeste kreten, dat onaangename lachen… De herinnering aan die geluiden had zich vastgezet in zijn hoofd. Het was in de loop van de jaren een zeurende pijn geworden. Alsof hij door een pijl was getroffen waarvan een stuk van de punt in zijn hoofd was achtergebleven.
Hij dacht aan wat Paluso tegen hem gezegd had: ‘…de indringers die over zee komen zijn het enige gevaar. Denk aan je zuster, jongen, denk aan Ailidh.’
Freio dacht niet graag aan Ailidh. Zijn oudere zuster, waar hij zo dol op was geweest, woonde al jaren bij de voorouders. Maar als iemand haar naam noemde, kolkte de woede nog steeds in hem omhoog als bruine modder in het moeras. Nu zag hij het bleke gezicht van Ailidh en haar helblauwe ogen haarscherp voor zich. Zijn hand met het mes werd een harde vuist.
Tweede deel (1995)
Eindelijk keek hij ons opgetogen aan en zei: ‘Nu hebben jullie haar gezien.’
Ik wist niet wat ik moest doen of zeggen. Die man zag dingen die er niet waren, tenminste, dat zei ik tegen mezelf. Maar ik had ook het akelige gevoel dat er in deze kamer iets was. Iets wat ik niet zag, maar hij wel. Ik keek achterom, om te zien of er niet iemand achter me stond. Het liefst wilde ik weg. Zo gauw mogelijk. Weg uit deze boerderij aan die doodlopende weg. Een boerderij die niets met een boerenbedrijf te maken had en die steeds meer op een griezelkasteel ging lijken. Kilometers van de dichtstbijzijnde buren. Ik was blij dat we een achteruitgang hadden waar hij niets van wist.
‘Wat zei ze? Ik kon haar niet goed verstaan,’ zei Jippe. Het was gek, maar zodra ik Jippes stem hoorde, al klonk hij vreemd en trilde hij, verdween mijn angst. Toch duwde ik haar hand nog steeds stevig tegen me aan.
×