Samenvatting
‘De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk’, aldus artikel 50 van de Nederlandse Grondwet. Toen deze bepaling in 1814 werd vastgesteld, legde ze vooral vast dat Nederland een eenheidsstaat was. Ons land was destijds nauwelijks een democratie te noemen. Het Nederlandse volk had geen kiesrecht en de Koning had vrijwel alle macht. Sindsdien is veel veranderd: verkiezingen zijn ingevoerd, het kiesrecht is geleidelijk uitgebreid en politieke partijen zijn niet meer weg te denken. Toch wordt artikel 50 in de staatsrechtelijke literatuur haast uitsluitend uitgelegd vanuit zijn oorspronkelijke betekenis. Maar brengt de onveranderd gebleven tekst van artikel 50 ook mee dat de betekenis van deze bepaling al die tijd hetzelfde is gebleven? Of kan die betekenis in de loop van de jaren zijn gewijzigd? Om dit te achterhalen onderzoekt Van Vugt hoe Kamerleden, ministers, de wetgever, het parlement, de regering en grondwetscommissies artikel 50 tussen 1814 en 1983 hebben geïnterpreteerd en in hoeverre deze grondwetsbepaling daarbij van betekenis is veranderd.