Fragment
Voor een plasje wordt meestal gebruik gemaakt van het scheepstoilet. Maar mannen ‘wateren’ soms ook in de vrije natuur of kortweg over boord, als de situatie het toelaat.
Ge moet het niet moeilijk maken, als het makkelijk is, hè.
Zo ook heeft Peter last van een behoorlijke druk op zijn blaas.
Hij verlaat de kajuit, waar we bij elkaar zitten, en gaat naar buiten om een gunstig plasplaatsje te vinden. We horen hem wat stommelen over de gangboorden en op het voordek van zijn schip. Enkele minuten later komt ie terug, laat zich op de zitbank ploffen, krabt aan zijn baard, kijkt langzaam in het rond en zegt met enige tragische verwondering in zijn stem:
“Wa’k nou mee maok! M’n taande zèn in ‘t waoter gevalle!”
Wij lachen!
Ge kent Peter hè: hij is altijd goed voor een grap! Die heeft altijd van die aparte dingen te vertellen!
Er wordt al meteen door verschillende personen, ik zal ze niet bij naam noemen, een gebit aangeboden om Peter ’s verlies te compenseren. Maar die vrijgevigheid slaat Peter toch maar af.
“Neije,” gaat ie verder, en kijkt ons allemaal één voor één met een bloedserieus blik in zijn ogen aan, “Echt waor! Ik ben m’n taanden kwijt! Ze zèn echt in ’t waoter gevalle!”
Hij opent demonstratief zijn mond en wijst met twee wijsvingers tegelijk naar de binnenkant van zijn boven en onderkaak.
“Ge zieg’t toch: hillemaol leeg!”
Wij lachen ons te pletter.
Hij slist een beetje en dat maakt het allemaal nog komischer. Bovendien heeft hij een van de twee bitten bijna nooit in. Onder- of bovengebit, dat weten we zo gauw niet. Dus die andere tanden zullen wel op zijn nachtkastje liggen, is onze conclusie!
Peter ziet, dat wij nog niet overtuigd zijn van de ramp, die hem is overkomen. Zijn verhalen worden altijd tot in de details uitgelegd en ook nu gaat hij ons precies vertellen wat er gebeurd is. De reus haalt diep adem voor hij zijn verhaal begint.
“Niks nachtkasje! Ik liep over ut gangboord naor veure en prutste wa aon munne gullup om um open te krijge.”
Even laat hij een stilte vallen om vast te stellen, dat iedereen toch wel goed naar hem zit te luisteren. Dan gaat hij verder:
“Daorbij let ik nie goed op, wattur allemaol op ut dek ligt. Ik struikel over un touw, probeer mun eige mee mun haande op te vangen, mar kom mee mun kin op de reling terecht. En ploeps: mun gebit in ’t waoter!”
Ploeps!
We komen niet meer bij. Ploeps!
Ja, die Peter, dat is een mooie! Daar kunde mee lachen!
“En oewe gullup? Open gekregen?” wordt er ook nog gevraagd door de een of andere lolbroek. “Was da ok: ploeps!”
We lachen ons ’n breuk!
In dit plezierige tumult blijft Peter zelf echter zeer ernstig kijken. Hij meent wat ie vertelt. Zijn gebit is wel degelijk uit zijn mond geschoten en in de plomp verdwenen!
Als we eindelijk bijgekomen zijn uit de slappe lach krijgen we langzaam het besef, dat hij echt zijn kunstgebit kwijt is. Wij worden dan ook wat ingetogener.
“Dan motte we die taande op gaon duike,” komt er iemand met een goed voorstel.
Wie, weten we niet meer.
×