Fragment
‘O wat prachtig, wat een mooie spiegel,’ roept ze enthousiast. Het is een ronde met een rand van gesneden hout. ‘De spiegel past heel mooi in de hal. Ik zal het stof er even afvegen met een doekje.’ Terwijl ze met het doekje aan het poetsen is geeft ze plotseling een hevige gil. Het doekje verdwijnt in de spiegel. Verbaasd staart ze naar de spiegel. Voorzichtig raakt ze het glas aan van de spiegel. ‘Wat vreemd. Het glas is hard, maar ik kan met de vinger er door duwen. Wat zal er aan de andere kant van de spiegel te zien zijn?’ Nieuwsgierig duwt ze voorzichtig haar gezicht tegen de spiegel aan. Langzaam glijdt ze er door heen. Ze kijkt naar bloeiende bomen, ze hoort vogelgeluiden en ze hoort een paard vlakbij hinniken. Rechts van haar is een meer en daar uit springen vissen. Ze kent ze niet. Tot haar verbazing kruipen de vissen aan land, ze rennen heel hard weg op pootjes. Ze trekt haar gezicht terug door de spiegel. ‘Wat een bijzondere spiegel ben jij.’ Nogmaals duwt ze haar gezicht door de spiegel. Ze is verrast. De spiegel toont haar nu een ander landschap met geel stuivend zand. In de verte hoort ze gebrul van een beest. Opeens springt een groot beest te voorschijn en hij komt recht op haar af. Sara’s hart bonst in haar keel. Snel trekt ze zich weer terug door de spiegel. Poe, wat schrok ze.
×