Samenvatting
Die Sonette an Orpheus (1923) vormt het rijpste werk van de in Praag geboren, Duits schrijvende dichter Rainer Maria Rilke (1875-1926). Samen met De elegieën van Duino markeert deze bundel het lyrische eindpunt van een dichter die begon als een religieus neoromanticus, maar zichzelf wist te vernieuwen tot een bij uitstek modern dichter. De bundel bevat 55 sonnetten die Rilke, na jaren van stilte, in februari 1922 als ‘aus einem Guss’ heeft geschreven. In allusies op de klassieke mythe van Orpheus en Eurydice geeft hij zich rekenschap van de moderne mens die geroepen is zichzelf te ‘overschrijden’ vanuit een nieuw horen naar de dingen om hem heen. Omdat zij spreken van het dubbele bereik van leven én dood, van tijd én eeuwigheid, van liefde én pijn. In deze nieuwe vertaling onderneemt de auteur de poging Rilkes hymnen op de moderne mens opnieuw tot leven te brengen. Een uitgebreid commentaar, waarin naast literair ook filosofisch en theologisch op Rilke wordt ingegaan, is de lezer daarbij behulpzaam. Wessel ten Boom (1959) is irregulier theoloog en dichter.