Fragment
Cor was gespannen en zat ongeduldig rond te kijken. Deze stilte voor de storm was een bekend fenomeen. Het anders zo gezellige gekabbel van de gesprekken om ons heen voelde bedreigend. Ieder moment kon de vlam in de pan slaan. Een vrouw die te hard lachte, een kind dat dreinde om zijn zin te krijgen, een meisje dat iets te luid haar liefdesleven aan haar telefoon prijsgaf, het waren stuk voor stuk zaken die bij Cor een uitbarsting konden uitlokken.
Opgelucht zag ik vanuit mijn ooghoeken Edith binnenkomen. Ze liep nog altijd houterig en bonkig alsof ze veel moeite moest doen om zich voort te bewegen. Toen Cor opstond om koffie voor haar te halen, wees ze hem ongeduldig terug. Het gesprek kwam niet op gang, koetjes en kalfjes vielen dood neer. Ze ontweek onze blikken en net toen we ons afvroegen wat we hier eigenlijk deden, zei ze plompverloren:
‘Ik ga trouwen.’
We persten er een obligate gelukwens uit die ze smalend in ontvangst nam:
‘Hoe weten jullie dat dat leuk is, jullie kennen hem niet eens.’
‘Misschien is dat een reden om elkaar weer eens wat vaker te zien.
Dan kunnen wij je vriend misschien leren kennen. Zou het niet eens goed zijn om de strijdbijl te begraven en opnieuw te beginnen?’
Ze keek me een tijdje zwijgend aan en schudde toen haar hoofd. Ze legde uit dat er ‘te veel gebeurd was’ en ‘dat ze het niet aankon’. Bij de eerste opmerking beet ik op mijn tong, nu niet weer in de verdediging gaan en eindigen met ruzie of nog erger een rel in dit
drukke restaurant.
×