Fragment
1 Afscheid
‘Blijf!’
Roef draaide zich om en liep van de bosrand het open veld in. Achter hem klonk een zacht geritsel. Hij zuchtte.
Het leek wel alsof hij wist dat het afscheid vandaag voor langere tijd was.
Er klonk een licht gegrom.
Roef draaide zich opnieuw om. Een paar droeve ogen keken hem verwachtingsvol aan.
‘Wolf, blijf!’
De wolf liet een kort jankend geluid horen en liep een paar passen naar hem toe. Voor de zoveelste keer die middag liep Roef op de wolf af en pakte hem bij zijn nekvel.
‘Kom, terug het bos in.’
De wolf gromde nadrukkelijk, kromde zijn rug en liet dreigend zijn tanden zien.
‘Wolf, pas op, hè!’
De wolf ontspande enigszins en liet zich meevoeren.
‘En nu hier blijven.’
Roef liet hem los en deed een paar stappen achteruit. De wolf keek hem aan, maar maakte geen aanstalten hem te volgen. Opnieuw deed hij een paar stappen.
‘Blijf!’ zei hij nogmaals voor de zekerheid.
De wolf keek hem indringend aan, draaide zich om en liep langzaam het bos in.
Roef slaakte een zucht van verlichting. Hier had hij nog het meeste tegen opgezien. Jaren geleden had hij Wolf uit een stropersstrik weten te redden. Hij had het nog erg jonge dier mee naar huis genomen en tegen de zin van zijn vader in een korte tijd verzorgd tot de wond aan zijn poot zich gesloten had. Sindsdien was Wolf niet meer bij hem weg te slaan als hij in het bos was. En wanneer was hij dat niet? Hij deed zijn hele leven al niets liever dan de natuur in gaan. De boerderij van zijn vader was op een mooie plek gelegen tussen het dorp Rhee en de bosrand in. Er moest weliswaar hard gewerkt worden, maar het buitenleven bracht ook een gevoel van vrijheid met zich mee.
Maar dat was afgelopen. Zijn vader had hem gisteren bij zich geroepen en gezegd dat nu hij vijftien jaar was er aan zijn toekomst gewerkt moest gaan worden. Aangezien zijn oudere broer de boerderij later zou gaan voortzetten leek het zijn vader het beste dat Roef zijn diensten aan de Heer van Dagt aan zou bieden. Zijn vader was een vrije boer, wat betekende dat hij enkel pacht hoefde af te dragen aan de kasteelheer, maar het was een oude traditie dat als er meerdere zonen waren tenminste één van hen bij hem in dienst trad.
‘Tenslotte is er niemand die zo goed met pijl en boog om kan gaan als jij. Als je goed je best doet kun je misschien wel schildknaap worden,’ had zijn vader gezegd.
Nog nooit had een compliment hem zo weinig gedaan. In dienst van de Heer van Dagt, dat betekende ongetwijfeld dat hij zijn vrijheid kwijt zou raken. Het werk zou vast met name in en rond het kasteel plaatsvinden. De kans dat hij nog veel in het bos zou komen was niet erg groot.
Zo in gedachten liep hij steeds verder van de bosrand vandaan. Nog eenmaal keek hij achterom. Wolf was in geen velden of wegen meer te bekennen. In plaats van een opluchting kreeg hij een beklemmend gevoel. Hij zou Wolf gaan missen.
×