Samenvatting
De Nederlandse Joden werden tijdens de Duitse bezetting geïsoleerd van de rest van de maatschappij, in een getto zonder muren. Dat getto werd in opdracht van de Duitsers bestuurd door de Joodse Raad. Die begon zijn bestaan in februari 1941 met een oproep aan de Amsterdamse Joden om hun wapens in te leveren. De Raad preekte consequent gehoorzaamheid aan Duitse bevelen, ook toen in juli 1942 de deportaties begonnen. Wie bij de Joodse Raad werkte, was van die deportaties vrijgesteld, tot de zomer van 1943, toen ook zij werden afgevoerd. Het beleid van de Joodse Raad pakte dus desastreus uit, en na de oorlog had niemand er een goed woord voor over. ‘Joodse Raad’ staat tegenwoordig voor het ergste soort verraad – verraad van ‘eigen’ mensen, in een laffe poging zelf buiten schot te blijven. Dat oordeel is begrijpelijk, maar niet verhelderend. Tijdens de oorlog konden velen het bestaan en het beleid van de Joodse Raad billijken als de enige mogelijkheid om te redden wat er te redden viel. Prijswinnend historicus Bart van der Boom reconstrueert het perspectief van de Joodse Raad, in een poging te begrijpen hoe goede bedoelingen de weg naar de ondergang plaveiden. Bart van der Boom (1964) doceert geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Zijn vorige boek, ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust werd bekroond met de Libris Geschiedenis Prijs.