€ 22,95

ePUB ebook

niet beschikbaar

PDF ebook

niet beschikbaar

De pioniersdagen van Chicongo

deel 1

Alfons Vermeulen • Boek • paperback

  • Samenvatting
    Op 31 oktober 1899 vertrekt de 22-jarige Alfons Vermeulen uit Rotterdam. Hij heeft zojuist zijn contract met de Nieuw Afrikaansche Handels-Vennootschap (NAHV) getekend. De komende vijf jaar gaat hij werken als handelsagent in Frans-Congo en de Congo-Vrijstaat van de Belgische koning Leopold II.

    Net als duizenden andere Nederlanders die bij de NAHV tekenden, heeft hij geen idee van wat hem te wachten staat. Het gebied waar hij heen reist, is ‘een mysterieuze witte plek in het hart van Afrika’.
    Zijn opdracht is om factorijen te leiden en rubber en ivoor op te kopen bij lokale gemeenschappen.

    Hij reist samen met zijn inlandse vrouw Mulekedi en kok Mompuya. Dankzij hen, zijn levenslust en bravoure overleeft hij het meedogenloze klimaat, tropische ziektes en gewapende conflicten.

    Alfons is een uitstekend verhalenverteller en scherp waarnemer. Hij legt zijn verhalen en beschouwingen vast met een eigen zienswijze als Nederlands handelaar. Zijn relaties met Congolezen
    zijn intiem, optimistisch en oprecht.

    Terug in Nederland schrijft hij in de jaren dertig twee autobiografische werken met een dunne, romantische laag. Zijn vertellingen hebben een bijzondere kwaliteit die veelal afwezig is in de weinige werken over deze periode. Ze geven ons nieuwe inzichten in het opereren van een van de machtigste bedrijven in Congo, de NAHV. Dit bedrijf hield er eigen ‘kolonies’ op na in Congo, de geschiedenis daarvan is in Nederland niet algemeen bekend.

    In 2005 werd Alfons’ archief herontdekt. Fred van den Hoek, Alfons’ achterkleinzoon, vormde het om tot een boek en ontdekte daarbij stap voor stap een verloren familiegeschiedenis. In de jaren 2018 tot en met 2021 vatten Fred, vormgever Henk Tijbosch en illustrator Eric Coolen het idee op om deze belangwekkende biografie onverkort en op eigentijdse wijze uit te geven. De eminent Belgische historicus en antropoloog Jan Vansina annoteerde samen met Fred de teksten. Hij schreef daarnaast het voorwoord en publiceerde enkele wetenschappelijke artikelen over het archief.

    Als leidraad is in deel 3 een chronologie van het leven van Alfons Vermeulen toegevoegd.
    Dit toont hoe de ingewikkelde puzzel van zijn privéleven samenvalt met zijn verblijf in Congo.
    Aan Alfons’ eigen woorden is niets veranderd.

    Als trilogie vormen ze nu een weergave van zijn complete oeuvre.

    De pioniersdagen van Chicongo
    Een verhaal uit het pioniersleven in den Congo 1933
    De ingang der hel
    Episode uit het Afrikaansche pioniersleven 1938
    De memoires van Chicongo
    2021
  • Productinformatie
    Binding : Paperback
    Distributievorm : Boek (print, druk)
    Formaat : 190mm x 260mm
    Aantal pagina's : 236
    Uitgeverij : Alfons Vermeulen
    ISBN : 9789464066104
    Datum publicatie : 02-2021
  • Inhoudsopgave
    HOOFDSTUK I EEN AANKOMST EN EEN VERTREK 8
    HOOFDSTUK II NAAR MATADI 12
    HOOFDSTUK III NAAR STANLEY-POOL 24
    HOOFDSTUK IV BRAZZAVILLE 33
    HOOFDSTUK V NAAR ”BOVEN” 39
    HOOFDSTUK VI LUEBO 64
    HOOFDSTUK VII VAN LUEBO VERDER HET BINNENLAND IN 78
    HOOFDSTUK VIII IBANCHE OP DE VLAKTE 88
    HOOFDSTUK IX DE PALAVER 101
    HOOFDSTUK X DE FANTASIEEN VAN MULÈKEDI 110
    HOOFDSTUK XI OVER DE MUZIMUS EN DE BUIKDANS 116
    HOOFDSTUK XII DE BESCHAAFDE NEGER 124
    HOOFDSTUK XIII EEN REISJE DOOR HET HARTJE VAN AFRIKA 129
    HOOFDSTUK XIV HET LEVEN OP DE FACTORIJ 149
    HOOFDSTUK XV DE ”WILDE” 194
    HOOFDSTUK XVI HET FAMILIEBEZOEK 215
    HOOFDSTUK XVII HET MOOIE WITTE KINDJE 224
  • Reviews (0 uit 0 reviews)
    Wil je meer weten over hoe reviews worden verzameld? Lees onze uitleg hier.

€ 22,95

niet beschikbaar

niet beschikbaar



3-4 werkdagen
Veilig betalen Logo
14 dagen bedenktermijn
Delen 

Fragment

Het ”HUIS”, dat we beschrijven, was een groot, grauw en haveloos gebouw, gelegen in een drukke buurt van Rotterdam. Het was de zetel van een oude, toen nog machtige maatschappij, die sinds tientallen jaren ruilhandel dreef aan de kust en tot diep in het Afrikaansche continent. Reeds eeuwen geleden dreven de Hollandsche zeelui ruilhandel op de westkust van Afrika.

In die lang vervlogen dagen bestonden de voornaamste handelsartikelen uit ”levend ebbenhout” en olifantstanden. Het waren ”des marchands d’ébène”, zooals de Franschen het nog noemen. Als een gevolg van dien handel en de verkregen relaties en kennis van dat land, ontstond in latere tijden de groote maatschappij, waarover we thans spreken.

Wanneer de muren van dat oude gebouw ons hun geheimen eens konden vertellen! Veel jongelui hebben zij over de afgesleten stoepjes zien schrijden, met de hoop in het hart, om naar het binnenland van Afrika gezonden te worden. Daar was nog geld te verdienen, daar waren nog avonturen te beleven. Zoo’n positie bracht nog uitkomst aan een jongmensch, wiens te woelige en sanguinaire natuur hem de Hollandsche kantoorlucht langer ondraaglijk scheen te maken, tot aan den man, wien teleurstellingen ‘t leven hier reeds op jeugdigen leeftijd verbitterd hadden en die het liefst ver weg wilde zijn van het kleine land, waar huisgenooten en kennissen, ja de straatsteenen, hem zijn falen verweten; of aan zooveel anderen, jongelui of mannen op rijperen leeftijd, die van huis weg wilden en wien het leven in een saaie, kleinzielige, bekrompen omgeving walgde.

Al die menschen wilden gaarne naar Afrika of waar ook heen. En zoo zijn er velen over de blauwe stoepjes van dat Huis geschreden met de hoop in het hart, maar eveneens met een vage onrust in de ziel, want er gingen in die dagen vreemde geruchten over dat menschenverslindende Huis en de alwetende Men voorspelde hen, dat ze nimmer levend zouden terugkeeren.

Dat oude Huis had iets sombers over zich, heb ik altijd gevonden. Zooals ik reeds zeide, was het groot en strak en oud en haveloos en het stond op den hoek van een donkere, smerige steeg, ‘t Was of dat Huis, dat zijn afgezanten onder de kannibalen stuurde, er zelf in den loop der tijden grimmig en ongastvrij was gaan uitzien. Ja, zeer velen van hen, die met lichten stap en met een contract voor drie jaren in den zak die stoepjes afgesprongen waren, heeft men nooit weergezien. In een of anderen uithoek van het Afrikaansche binnenland verraste hen het noodlot en de dood, voor zoover men daar toen nog van verrassen kon spreken, want er was een tijd, dat er zeer weinigen terug kwamen en dat de dood daar heel gewoon, een heel alledaagsch iets was geworden.

Ze waren gestorven, eenzaam en alleen, in de wijde, grenzenlooze wildernis, zondér hulp, zonder troost, zonder aanspraak; misschien op hun factorij in het primitieve piséhuisje, misschien in een hut in een of ander negerdorp, of in een uithoek van het woud, of onder een tentje op de oneindige grassteppe, of in een cano op het moeras. Ze waren er ellendig omgekomen, verrekt als een hond, in een onbekenden uithoek der aarde. ×
SERVICE
Contact
 
Vragen