Samenvatting
In 1948, net na de Tweede Wereldoorlog, start Erik van Ruysbeek (1915-2004) met een experiment. Tegen het nihilistisch existentialisme van zijn tijd in, gaat hij op zoek naar zin. Hij is dan drieëndertig. Het wordt een langzaam voortschrijdende queeste die zijn hele leven in beslag zal nemen en waarin de dichter-mysticus fundamentele levensvragen verkent. In alles wat hij doet en schrijft, streeft hij naar een synthese van oosterse en westerse spiritualiteit en wijsheid. Telkens stuit hij op de vraag: bestaat er een filosofie van de levenskunst? In die zin is het rijke oeuvre van Erik van Ruysbeek vandaag nog altijd een lichtend baken in een verwarde tijd. De omtrek en het centrum (1978) is een persoonlijke getuigenis. Zelf noemt Van Ruysbeek de onderneming 'een metafysisch dagboek'. Het essay is opgevat als een innerlijke, spirituele reis in drie etappes. Centraal staat het begrip Ungrund. De idee van zo'n onzegbare, altijd en overal aanwezige oertoestand ontleent hij aan de Duitse mysticus en filosoof Jacob Böhme (1575-1624). Al zijn de diepe, vaak paradoxale inzichten en oorspronkelijke levenservaringen amper in woorden te vatten, toch tracht Van Ruysbeek ze meanderend - via oude en oosterse denkers - te benaderen. Dit leidt tot een heel eigen taalgebruik.