Fragment
Nog diep in gedachten staarde Socrates afwezig uit het raam. De azuurblauwe zee lag er als een spiegel bij. Geen zuchtje wind bewoog de bladeren van de olijfbomen die overal tussen de steenhopen hun bestaansrecht opeisten. Toch was er iets vreemds gaande daar beneden bij het water. Een onzichtbare hand trok aan hem, een onbestendig gevoel overschaduwde zijn vredige gedachten.
Hij probeerde deze gevoelens te negeren en zette zijn beitel weer in de steen om zijn laatste muze te bevrijden. De neerdalende hamer schampte en trof hem vol op de linkerhand. Een goden vervloekende kreet klonk door het atelier, wat heel gevaarlijk is op een eiland waar deze goden en halfgoden nog steeds heer en meester zijn, realiseerde hij zich te laat.
Door pijn overmand liet hij de beitel en de zware hamer uit zijn handen vallen. Deze kwamen op de bok terecht waar de half bevrijde nimf op haar verlossing wachtte. Het houten gevaarte kantelde waardoor de stenen vrouw hem tegen de grond sloeg. Hij had kunnen weten dat er met de Griekse go-den niet te spotten valt. Het brok vrouwspersoon viel op zijn rechtervoet en door pijn overmand vervloekte hij weer alle goden. Kreunend kwam hij in zithouding en betaste zijn pijn-lijke ledematen. De stenen nimf keek hem nu van uit haar liggende positie schalks aan.
‘Wat lig je me daar aan te kijken trut, ga van mijn voet af!’ Socrates probeerde haar wanhopig weg te duwen.
Even leek het alsof ze zou antwoorden, maar ze hield wijselijk haar versteende lippen op elkaar. Wijze vrouwen weten wanneer ze moeten zwijgen en dit was zo’n moment.
×