Fragment
Enkele fragmenten uit verschillende tijdvakken:
Hoofdstuk 3: Aankomst in Amsterdam voorjaar 1910
Op het moment dat ik op het Centraal Station in Amsterdam uit de trein stapte, na een lange reis en met verschillende keren overstappen – de dikke witte stoomwolken van de puffende trein hingen zwaar onder de perronkap – overviel mij een bevrijdend gevoel. Aangekomen in de grote stad, weg uit die benauwde omgeving, of het nou Apeldoorn was of mijn eigen dorp Oisterwijk, weg was ik. Een ongelofelijke opluchting.
Enerzijds was ik erg benieuwd naar mijn nieuwe toekomst, hooguit misschien een beetje bevreesd voor het onbekende in die grote, rumoerige stad. Anderzijds was ik blij weg te zijn bij mijn familie: een dominante vader, mijn vele broers en zusjes, van wie ik de op één na oudste was, maar ook weg bij die vrouw met wie vader getrouwd was, na het overlijden van ons moeder enkele jaren geleden en die zich slechts bezighield met de ontvangst van haar vriendinnen en het spelen van de “grande madame”.
Nadat mij was uitgelegd hoe verder te lopen naar de Marnixstraat, bedankte ik de man, die mij de juiste richting had gewezen en vervolgde mijn weg tussen al het volk in de smalle straten door. Ondertussen mijn plunjezak regelmatig van de linker- op de rechterschouder overnemend, dat ding werd toch zwaarder naarmate ik langer liep.
Maar ach, een sterke jonge timmerman van net zesentwintig jaar moest dat toch makkelijk aankunnen. Ik werkte al jaren als timmerman, maar had ook regelmatig in Oisterwijk in de bouw gewerkt, als opper bakstenen naar boven gesjouwd, waarbij ik zo moe werd dat ik ’s avonds na thuiskomst vlak na het eten uitgeteld mijn bed in tuimelde. Om de volgende dag toch weer vrolijk op tijd op te staan. Nee, met mijn conditie was niets mis.
Hoofdstuk 31: 1917 Het aardappeloproer.
Op straat voor de winkel hoorde Nellie mensen schreeuwen, zowel mannen- als vrouwenstemmen. En het bonkende geluid van hard rennende voeten. Ze schrok ervan.
Zij was ruim zeven maanden in verwachting, eind augustus zou ze uitgerekend zijn volgens de vroedvrouw, en zij liep moeizaam naar de voordeur van de winkel.
Vanaf de noordkant van de straat, uit de richting van het Haarlemmerplein, kwamen mensen aanrennen, sommige mannen met bebloede koppen en met een verwilderde blik in hun ogen. Voor zover Nellie het op kon maken uit hun geschreeuwde kreten was er op het Haarlemmerplein een veldslag aan de gang.
Eén van de buurmannen, die vaak bij hen in de slijterij kwam voor een maatje oude klare, stopte lang genoeg om haar in korte bewoordingen, tussen het hijgen door, te vertellen wat er aan de hand was. De milities hadden het vuur geopend op een grote menigte mensen, arbeiders zowel als volksvrouwen, die daar aanvankelijk vreedzaam tegen de voedseltekorten van de afgelopen maanden gedemonstreerd hadden.
De politiemannen, die eerst waren gekomen, durfden niet tegen de mensen op te treden, hun gezichten waren te bekend bij de demonstranten. Maar de militie was samengesteld uit boerenjongens van ergens ver weg, uit het oosten of het noorden van het land. En die pummels hadden geen enkele moeite met hard optreden.
Het enige waar Nellie bij het horen van deze vreselijke berichten aan dacht was, waar is Adriaan? De buurman wist het niet, hij had hem niet gezien. Nellie dwong zichzelf om kalm te blijven, zo kalm als enigszins mogelijk. Zij moest ook om haar ongeboren kind denken.
Hoofdstuk 72: Piet is weer opgepakt
Op maandag 15 februari 1945, ik zou die dag mijn hele leven niet meer vergeten, stonden wij langs de Leeuwarderweg, samen met tientallen anderen - het slechte nieuws had zich razendsnel verspreid - toen de sinistere optocht aankwam. Piet liep, zagen wij, samen met Cor Voorn in de tweede rij.
Nadat zij vlak bij ons waren deed Nellie een stap naar voren om Piet de tas met het brood, dat zij nog snel uit de trommel had gegrist, aan te reiken, maar voordat zij dat kon doen, liep een van de Duitsers, die de groep begeleidde, op haar af en sloeg de tas uit haar handen.
Terwijl hij haar opzij duwde, schreeuwde hij: "Durchlaufen, du Schweinhunde, nicht halten, verdammt noch mal, weitergehen sag ich ihn doch." En hij duwde met de kolf van zijn geweer hardhandig tegen de ruggen en armen van de ongelukkige jongens en mannen. Hierop zagen wij hen in de richting van de Meeuwenlaan verdwijnen en bleven wij achter langs de kant van de weg, compleet verslagen.
Donderdag 28 november 1974: Opname in het ZAN-ziekenhuis:
Het volgende uur wordt mij langzaam duidelijk wat er is gebeurd. Ik lig in het ZAN en ben hier gistermiddag binnengebracht. Omdat ik in de garage gevallen schijn te zijn. Hoe en wat er gebeurd is, snap ik nog niet echt, maar dat zal zo wel duidelijk worden. Straks komt er een dokter om met mij te praten.
Voorlopig is de conclusie dat ik in mijn oude lijf niets gebroken schijn te hebben. Dat mag dan wel een wonder heten.
‘Verder is het is nog te vroeg,’ zegt de dokter die even later binnenkomt, ‘om te constateren of u een hersenschudding heeft. Voorlopig moet u zoveel mogelijk plat blijven liggen. De symptomen wijzen er in eerste instantie niet op. U bent niet misselijk heb ik van de hoofdzuster begrepen, wellicht valt het allemaal mee.’
In het kort vertelt hij mij ook wat er gisteren gebeurd is. Ik was gevallen in de garage en tegen de auto aan geknald. Een buurman had alles gezien, de garagedeur had opengestaan en hij had direct een ambulance gebeld.
Wanneer de dokter weg is, hij zei dat hij later nog een keertje bij mij langs zou komen, probeer ik mij te bedenken wat ik nu in hemelsnaam in de garage moest zoeken. Moest ik iets pakken voor Nellie? Ik heb werkelijk geen flauw idee. Ik weet alleen dat ik veel pijn heb.
×