Samenvatting
Op zoek naar de goddelijke dimensie van het bestaan trad Agnes Holvast in een katholiek stilteklooster, waar ze negen jaar bleef. Over deze periode van haar leven en wat ze er leerde over God, het leven en zichzelf schreef ze haar eerste boek: Leven met de Beminde (2011). Maar er miste een wezenlijke dimensie in haar zoektocht: die andere, vergeten kant van het grote mysterie, het goddelijke vrouwelijke. ‘Ik vond haar in mijzelf,’ zo beschrijft ze in De kosmische Moeder, ‘als een onuitputtelijke bron van wijsheid met wie ik tot mijn grote verassing in gesprek kon gaan. Door het gesprek met de kosmische Moeder, kwam ik op het spoor van die mysterieuze plek vanbinnen, diep verborgen in ons hart, waar binnen en buiten samenvallen.’ ‘In dat hart wordt mijn individualiteit overstegen. Daar ben ikzelf - net als ieder ander - de kosmische Moeder. Zij is zowel transcendent als immanent. Uiteindelijk is er alleen maar eenheid. En toch verschijn ik in die eenheid ook als unieke persoonlijkheid’. De ontdekking van deze eenheid tussen binnen en buiten, boven en onder, goddelijk en menselijk is voor Agnes oorzaak van diepe vreugde en vervulling. In ‘De kosmische Moeder’ volgt Agnes een heel bijzonder pad: die van de goeroes buiten ons naar de enige ware goeroe, die van binnen. Na haar zoektocht kwam ze uiteindelijk tot de conclusie dat ‘er maar een iemand is die weet wie ik ben en wat de zin van mijn leven is. Dat is het goddelijke mysterie van wie ik niet te onderscheiden ben.’