Fragment
‘Jongens, hier komen! Waar zitten jullie toch! Komen jullie?!‘
Opa Luuks loopt door het bos, achter de camping. Hij kijkt om zich heen en staat even stil. Hij luistert en kijkt omhoog. De bladeren ritselen in de voorjaarswind die door het zonnige bos blaast. Het bos geurt fris en vochtig. Het is goed weer en nog rustig op de camping. Dat zal straks bij de zomerdag wel anders zijn.
‘Opa, hier zijn we!’ De stemmen lijken van boven te komen. Een eindje verderop ziet opa Luuks wat bewegen. Ja, hoor, daar zitten ze. Twee guitige jongenskoppies kijken tussen de bladeren door. Ze zitten in de oude boom, waar ze gemakkelijk in kunnen klimmen. Lucas en Jacob, zijn kleinzonen; ze zijn altijd in de bossen te vinden.
‘Ah, daar zitten jullie! Ja, dat is een mooie boom om in te klimmen!‘ Opa gaat op de stam van een omgevallen boom zitten. ‘Hѐ, hѐ, dat was me weer een mooi stukkie lopen, zeg.’ Het zweet staat op zijn voorhoofd.
‘Wij waren aan het kijken of er wolven zijn,’ zegt Jacob. ‘Want die lopen hier toch weer rond?’
‘Ja, opa, Jacob heeft gelijk,’ reageert Lucas. ’We hadden het er op school over en het was ook op het Jeugdjournaal.’
Opa kijkt schuin omhoog, knippert met zijn ogen, haalt een grote rode boerenzakdoek tevoorschijn en veegt zijn voorhoofd en ogen ermee af. ‘Ja ja, de wolven zijn terug. Net als vroeger. Toen waren ze hier ook.’ Hij zucht een keer diep en frommelt zijn zakdoek diep in zijn broekzak. ‘Ja ja, hier is lang geleden heel wat gebeurd, jongens,’ vervolgt hij. ’Kom maar naar beneden, dan zal ik jullie een verhaal vertellen.’
×