Samenvatting
In het autobiografische verhaal van 'De Kleine Mata Hari' voert de schrijfster ons mee naar Antwerpen, begin jaren tachtig. Door het sleutelgat van de deur in de woonkamer ziet de lezer Inez - een meisje van negen- weggedoken in een boek, ontwaart hij een wapperende stofvod in een door javel aangevreten hand van haar moeder en vangt hij een glimp op van een vreemde lach die om haar vaders lippen speelt. Het is vooral die sardonische lach die de lezer doet huiveren en hem dwingt zijn oor tegen de zware eikenhouten deur aan te leggen. Aanvankelijk lichtelijk verontrust door de lelijke dingen die hij de vader tegen zijn dochtertje hoort zeggen focust hij op het meisje. Wanneer zijn ogen de intrieste grote zwarte ogen van het meisje ontmoeten kan hij niets anders dan zich laten meeslepen door haar. Zijn onrust groeit naarmate het meisje hem getuige maakt van gebeurtenissen die elke verbeelding tarten en neemt angstwekkende proporties aan wanneer hij machteloos toekijkt hoe het kleine meisje dat nooit bij haar naam wordt genoemd enkel haar boeken heeft om uit de afschuwelijke realiteit van haar jeugd te ontsnappen.