Samenvatting
Smirdin raakt het idee niet kwijt dat de tijd hem op de hielen zit. Toen zijn huisarts hem er vijf jaar geleden schertsend op had gewezen dat hij met al zijn klachten bezig was geordend uit elkaar te vallen, is hij teruggekeerd naar Nederland en in contact gekomen met zijn dochter, Levi. Hij is ervandoor gegaan toen ze pas net was geboren en heeft haar de afgelopen 30 jaar niet gezien. Naarmate hun contact hechter wordt begint hij Levi te vertellen over zijn familie verleden, dat ook haar verleden is. Behalve dan over heel vroeger; daarover zwijgt hij als het graf. ‘Heb je weleens van een Judaskuil gehoord, Levi? Weet je wat dat is, een Judaskuil?’ Levi schudde nadenkend haar hoofd. ‘In Dantes hel is de Judaskuil de plek waar de verraders worden opgeborgen. Je had volgens Dante drie grote verraders: Judas, de verrader van Christus, en Brutus en Cassius, de verraders en moordenaars van Julius Caesar. Direct na de oorlog belandden niet alleen de echte boeven in die Judaskuil, maar ook hun kinderen, soms nog kleine kinderen. Mijn vader belandde daar.’