Samenvatting
Harry Mulisch werd zijn leven lang beticht van arrogantie. Nu deed de auteur ogenschijnlijk weinig moeite om het imago dat aan hem kleefde bij te sturen, getuige een kenmerkende uitspraak als ‘Ik ben een groot schrijver, daar helpt geen moedertjelief aan’. Volgens Mulisch was dit echter ‘zelfironie’. In De ijdele façade onderzoekt Marc van Zoggel het mechaniek van de zelfvergroting en de dynamiek van de ironie in het oeuvre van Mulisch. Hij gaat op zoek naar de literaire traditie waarin Mulisch’ schrijversfiguur valt te situeren en beschrijft de ontwikkeling van de ironieopvatting van de auteur. Dit leidt tot nieuwe interpretaties van de novellen De pupil (1987) en Het beeld en de klok (1989) en de romans De ontdekking van de hemel (1992) en Siegfried (2001), vier werken waarin Mulisch hoog spel speelde door de zelfvergroting en zelfironie tot inzet van zijn scheppende werk te maken.