Samenvatting
“Husum is een vernietigingskamp, we kennen hier slechts levende mensen en dode mensen, Husum is geen verpleeginrichting.” Dat waren de welkomstwoorden van SS-Untersturmführer Hans Griem, bij de aankomst van 1500 gevangenen in Husum-Schwesing. Zij moesten op last van Hitler een anti-tankgracht graven in de zware klei van Sleeswijk -Holstein. Onder hen de 22-jarige Tamme Afman, een opgepakte onderduiker, die weigerde gehoor te geven aan een oproep voor de Duitse Arbeitseinsatz. Theo Afman, gepensioneerd partner van een accountantsorganisatie met een passie voor geschiedenis, reconstrueerde aan de hand van vele bronnen het korte leven van zijn oom die hij nooit heeft gekend. Zijn jeugd, zijn onderduikersperiode, zijn arrestatie door de Landwacht en zijn lijdensweg in de verschillende concentratiekampen. Het verhaal schetst ook een tijdsbeeld. De onthutsende verdeeldheid onder de Nederlandse bevolking ten tijde van de Tweede Wereldoorlog en hoe een gewone Groningse familie daarmee moet omgaan. De vader van Tamme maakt deel uit van het verzet. Zijn vijf zonen moeten allen onderduiken. Na intensief speurwerk weet de schrijver, ruim zeventig jaar na dato, de verrader van Tamme te achterhalen. Het blijkt dat het om een bekende van de familie gaat.