Fragment
Lopend door een nachtelijk Maastricht kwamen we rond kwart voor twee aan bij het station. De jassen hadden we ergens in een container gedumpt langs de route, evenals de mutsen, onder protest van Dick. Ik had gezegd dat ik La Isis zou vragen er eentje voor hem te breien als ze die kunst machtig was. We hadden honger en verkeerden in de hoop dat we ergens een nachtwinkel of een automaat met snoep konden vinden. We troffen beiden aan en beter nog, een Kebabkar naast het station die nog open was. Ik kon alleen hopen dat Dick niet te enthousiast ging doen met de knoflooksaus. ‘Jullie beetje laat hè,’ zei de vermoedelijke eigenaar in de kraam. ‘Ja, feestje. Beetje uit hand gelopen, trein gemist. Je weet hoe dat gaat hè.’ ‘Ja zo gaat hè. Zo gaat. Zeker, zeker.’ ‘Zo gaat,’ herhaalde Dick. ‘Waar jullie vandaan?’ Ging die gast een boek schrijven over ons? Of voelde hij dat er iets niet klopte? Mijn achterdocht en paranoïde ideeën waren nog maar moeilijk te beteugelen na de totale afgang op de begraafplaats. ‘Rotterdam,’ antwoordde ik vlug, voor Dick z’n mond open zou doen. ‘Ah Rot…dam. Is mooi stad hè. Heel mooi. Euromast. Haven. Mooi vrouw ook hè, in Rot…dam, mooi vrouw. Grote…’ Hij hield zijn handen voor zijn borst om nadruk te leggen op iets wat we echt al een tijdje door hadden en lachte. Dick en ik keken elkaar even kort aan. ‘Ja…’ zei Dick ‘Die Euromast…’
×