Samenvatting
Aan de godenhemel van de Edda moet men niet de religie van het oude Noord-Europa zoeken. Daarom is de stof na een hoofdstuk over de prehistorie in twee hoofdmoten verdeeld: de mythologie zoals die vooral in de Edda naar voren komt, en het religieuze leven en beleven zoals dit uit onder andere de saga's (familiegeschiedenissen van de immigranten op IJsland) valt af te leiden. De gescheiden behandeling van mythen en religie geeft een overzichtelijk beeld van de oude, overwegend Noord-Germaanse cultuur en de grondlijnen van het geloof in de eindtijd van het heidendom. De auteur beschouwt de Scandinavische mythen niet als op zichzelf staande verhalen, maar plaatst ze zoveel mogelijk in een grote geheel: de Indo-Germaanse of Indo-Europese mythologie. Zowel godennamen als vele mythische overleringen vertonen opvallende overeenkomsten met die uit de Oude indische, Perzische, Griekse, Romeinse en Keltische mythologie. Door de mythen uit de Oudheid te vergelijken met de Germaanse laat de auteur een aantal structuren en motieven zien die ten grondslag liggen aan de godenverhalen van de Noord-Europeanen.