Fragment
Renske komt de kamer in en kijkt me aan. ‘Wat is er?’
Ik geef Renske het briefje. Ze kijkt vragend als ze het aanpakt.
‘Lees dit eens, ik snap het niet.’
Renske begint te lezen, draait het papiertje om naar de blanco achterkant en leest het briefje vervolgens nog een keer. Ze gaat zitten.
‘Hoe kom je aan dit briefje?’
‘Het lag vanochtend onder de krant in de brievenbus.’
‘Waar is de envelop?’
‘Hier ergens’ en ik tast in mijn broekzak.
Renske bekijkt de envelop aan alle kanten.
‘Maar daar staat geen afzender op, geen postzegel, geen stempel. Wie heeft dat gestuurd? Wie zou dat kunnen zijn?’
‘Ik heb geen flauw idee. Maar los daarvan, ik snap niks van de inhoud van dat briefje. “Mijn werkelijkheid is niet dé werkelijkheid”. Begrijp jij die zinnen?’
‘Ik snap er ook niets van.’
In mijn hoofd herhaal ik steeds opnieuw de zinnen: “Je leven zal erdoor veranderen. Want jouw werkelijkheid is niet dé werkelijkheid.”
‘Heb jij van Elze ooit het idee gekregen dat ze iets voor ons heeft willen verbergen? Ik kan me daar helemaal niets bij voorstellen, weet je.’
Renske knikt ontkennend. ‘Nee, natuurlijk niet. Wij waren haar familie, jij bent zelfs haar zaakwaarnemer. Je weet alles van haar financiën, je kent al haar formele documenten en je hebt toegang tot alle gegevens. Hoe kun je dan nog iets verbergen?’
‘Misschien is het niets met geld. Maar wat dan wél? ‘Ik heb echt geen idee. Maar er is iemand die suggereert dat er iets geheimzinnigs is. Als het echt waar is, dan weet diegene waarschijnlijk ook wat er zo geheim is. Dus kan ik zoeken naar het geheim, maar ik kan ook proberen te bedenken wie dat geheim kent. Dat geeft me twee kansen.’
‘Daar is mijn mannetje weer; knap hoe je nu al aan het analyseren gaat.’
‘Ho, stop even, misschien wil ik wel helemaal niet weten wat er zo geheim is. Misschien wil ik niet dat mijn leven verandert. Weet je, nu ik dat zo zeg: ik denk dat ik dat inderdaad niet wil. Ik ben gelukkig met jou, en met Sanne. Dat wil ik graag zo houden. Dus ik denk dat ik het briefje gewoon verscheur en weggooi. En dan systematisch het huis ga leegruimen, zonder ook maar iets te zoeken!’
‘Ik ken je te goed, Paul, dat kun je waarschijnlijk niet. Je kunt dat briefje wel weggooien, maar de inhoud zit al in je hoofd. Je wil op enig moment deze puzzel opgelost hebben. Het is als een spel en als jij een spel speelt, wil je winnen. Maar dat geeft niet. Ga gewoon aan de slag, systematisch zoals je zelf zegt, en als je iets verdachts tegenkomt, dan denken we samen verder. Je hebt nog een maand om het huis leeg te krijgen. Heb je dan niets gevonden, dan was het blijkbaar een flauwe grap. Maar dan is het wel gewoon voorbij.’
Ik steek het briefje in mijn portefeuille. Renske heeft gelijk, ik kan het wel weggooien, maar ik zal het niet zomaar vergeten. De rest van de dag merk ik dat het briefje me onrustig maakt. Ik had me voorgesteld het huis van Elze in een efficiënte actie op te ruimen, maar nu word ik gedwongen tot een zoektocht naar iets onbekends, misschien wel naar iets dat ik niet wil weten, zonder enige aanwijzing naar wat ik zoek, hoe ik moet zoeken, waar ik moet zoeken. Bovendien: wie heeft dat briefje bij mij in de brievenbus gedaan? Wie heeft kennis over Elze, wie is zo vertrouwd met mij, dat hij of zij dit briefje in mijn brievenbus kan doen en mij aanspreekt met mijn voornaam? Wie weet van mijn taak als executeur-testamentair? Wie denkt of weet dat ik dit briefje serieus zal nemen? Wat gaat er fout als ik niets doe? Vertrouwt de schrijver van het briefje erop dat ik wél op zoek ga? En heeft de schrijver een plan B voor het geval actie écht nodig is en ik niets onderneem?
×