Fragment
Junne
‘Kijk, opa,’ zegt Johannes, ‘een bootsmannetje!’
Opa Albert knijpt zijn ogen tot spleetjes.
Johanna kijkt dezelfde kant op. ‘Daar, opa, nog een.‘
Opa kijkt naar het bijna rimpelloze water, in deze zijarm van de Vecht, vlakbij Junne. Hij zit tussen beide kleinkinderen in. Ineens ziet hij het ook. Het behendige diertje zwemt op zijn rug, het lijkt ook net een bootje. ‘Ja, kinderen,’ zegt opa, ‘hij dankt zijn naam aan zijn zwemkunsten.’
Opa weet veel over de natuur. En nog meer over vroeger. Johannes en Johanna luisteren
graag naar opa Albert. Af en toe gaan ze samen op zoek naar dieren en sporen
van dieren. En als opa dan weer eens enthousiast wijst naar verschillende uitwerpselen
dieren, drolletjes die hij op het bospad vindt, moeten de kinderen hard lachen.
Maar door opa herkennen ze nu al heel wat keutels en drollen, zoals die van de vos,
het konijn, de haas en de ree. En van de heideschapen. Hele dikke drollen zijn dat.
Dat vinden Johannes en Johanna heel erg grappig en interessant.
De zon, die hoog aan de hemel staat, schijnt volop en een zacht briesje blaast door het grijze haar van opa Albert. Terwijl ze alle drie, zittend in het gras, geboeid naar het water turen, scheert er een zwaluw over het water en zien ze hoe het bootsmannetje zijn kunstje van het rugzwemmen vertoont.
Opeens zegt opa: ‘Mijn opa was ook een bootsman.’
‘Huh?’ zeggen Johannes en Johanna tegelijk. Ze kijken van het water op naar opa.
‘Zwom hij dan ook op zijn rug?’ vraagt Johanna.
Opa schiet in de lach. ‘Dat denk ik ook wel, meid. Zeker toen hij nog een jonge jongen was. Maar ik zal jullie eens wat vertellen.’
×