Fragment
En zo stilletjes als de slang in het paradijs gleden ze beiden in de richting van de blanke gestalte. Geen takje kraakte, geen blaadje verschoof, geen polletje mos werd er verplaatst. En toen ze volgens Dubbelaer dicht genoeg waren genaderd, wist Akerboom in zijn opwinding van geen ophouden meer.
‘Kom op, nog dichterbij,’ fluisterde Akerboom en hij was alweer een paar meter verder geslopen. Dubbelaer kon hem niet meer tegenhouden en moest hem wel volgen.
Toen ze nog maar amper tien meter van het tafereel verwijderd waren, vond ook Akerboom het welletjes. Ze schoven voorzichtig het gebladerte dat hen het zicht belemmerde, opzij en zagen de verschijning in volle glorie voor zich opdoemen. Zoals Dubbelaer had beschreven, stond ze met haar handen ten hemel geheven in trance een soort belijdenis af te leggen. Met gesmoorde stem vloekte Akerboom het uit: ‘Het is een vrouw, verdomme. Een naakte vrouw.’ En alsof hij er verstand van had: ‘Een nimf. Dat is een nimf!’
Toen hij enigszins van de schok en de verbijstering was bekomen, kneep hij Dubbelaer in zijn arm.
‘Zie je het ook? Een naakte vrouw!’
Dubbelaer wist niet of hij teleurgesteld moest zijn of juist blij en opgewonden. Voor hem stond een prachtige, jonge, naakte vrouw. Lange glanzend zwarte haren onttrokken haar gezicht aan het zicht, maar voor de rest was haar lichaam geheel onbedekt. Het was voor het eerst in zijn leven dat hij een naakte vrouw in levendelijve zag, en van zo dichtbij. Deze ontblote, wulpse verschijning kon Maria niet zijn. Maar wie was zij dan wel?
‘Wat een schoonheid!’ fluisterde Akerboom. ‘En die wilde je stiekem voor jezelf houden?’ verweet hij Dubbelaer quasi verontwaardigd.
Dubbelaer wist niet wat hij moest zeggen.
Toen de vrouw haar belijdenis had uitgesproken, daalde ze voorzichtig af naar de vijver. Ze stapte in het water, met de rug naar hen toe, en bukte voorover om met de palm van haar hand wat water op haar borsten te spetteren.
‘Jezus,’ riep Akerboom. ‘Ik houd het niet meer.’
‘Wat doe je nou?’ fluisterde Dubbelaer geschokt. Maar eigenlijk wist hij het antwoord al.
‘Ben je helemaal gek geworden? Gedraag je, man!’
Hij geneerde zich en keek snel de andere kant op.
Akerboom was al gestopt nog voordat de vrouw zich onderdompelde in het zwarte water. Hij hijgde nog wat na. Maar toen ze weer uit het water tevoorschijn kwam en de heuvel op klom, wond het uitzicht op de naakte glimmende vrouw, met haar armen in de lucht, hem weer zozeer op, dat hij opnieuw begon.
Dubbelaer wilde er vandoor gaan, maar bevroor van angst, alleen al bij het idee dat ze hen zou kunnen ontdekken in deze compromitterende toestand, deze grove inbreuk op haar privacy.
×