Fragment
Op een dag valt er bij iedereen in het dorp een brief in de brievenbus. Vanaf die dag is het gedaan met de rust in het oude Chinese dorpje. Het is een brief van de burgemeester. Wan Hon kan het haast niet geloven, maar het staat er toch echt.
‘Wat zullen we nou beleven’?, schreeuwt Wan Hon door zijn huis.
In de brief staat in zeer duidelijke Chinese taal dat over een week iedereen in het dorp zijn huis uit moet zijn, omdat er nieuwe fabrieken worden gebouwd. Alle huizen zullen onmiddellijk worden afgebroken. Wie hier niet aan zal voldoen, zal door de politie of leger worden verwijderd en riskeert een lange gevangenisstraf. Een bezwaarschrift schrijven is niet mogelijk. Punt. Met vriendelijke groeten, de burgemeester.
‘Stelletje centendieven’, zijn de enige twee woorden die Wan Hon op dat moment kan uitbrengen.
Hij ploft neer in zijn stoel en zit urenlang voor zich uit te staren als een geslagen hond. Zijn werk in de keuken ligt even stil. Hij is er kapot van.
Op diezelfde avond komen er een aantal dorpsbewoners een portie Chinees halen bij hem. Door de brief heeft hij meer klanten dan normaal. Wel vaker is de afhaalchinees de sociale ontmoetingsplaats. Dus deze keer ook. De brief wordt uitgebreid besproken, terwijl nummertje 11 van de kaart, bami goreng met saté, besteld wordt. Iedereen spreekt er schande van. De meesten voelen zich machteloos.
‘Wat kunnen we nog doen’?, vraagt de overbuurman.
‘Barricades opwerpen’, stelt een andere bewoner voor. ‘Of kunnen we niet een paar Chinese tijgers vangen en dan op hen afsturen’?
‘Zelf geweren aanschaffen, zij willen oorlog, dan kunnen ze oorlog krijgen’, zegt weer een andere bewoner met volle mond. Hij besloot de bami alvast te gaan nuttigen bij Wan Hon aan de balie.
‘Kunnen we niet om uitstel vragen, zodat we meer tijd hebben om iets te bedenken’?, vraagt de man die als laatste binnengekomen was. Hij had zich gelijk met de discussie gemengd en eten had hij nog niet besteld. Maar dat duurde niet lang. ‘Doe mij nummertje 14, Wannie’.
En dan steekt, terwijl hij naar zijn keukentje wil lopen, Wan Hon van wal. Hij draait zich vlak voor de keukendeur om en heeft een vuurrood gezicht. Wan Hon is woedend. Normaal komt hij met oplossingen, Wan Hon is de denker van het dorpje, kan slimme plannetjes bedenken, staat stevig in zijn kleine rode schoentjes, maar deze avond, na het krijgen van deze verschrikkelijke brief, weet hij het ook niet meer.
‘Ik ben razend, des duivels, we hebben geen schijn van kans’, schreeuwt Wan Hon fel. ‘Wij arme landarbeiders worden ons gebied uitgejaagd en als een stel smerige ratten verjaagd. En waar we heen vluchten, zal ze een worst zijn. Geen burgemeester of een andere overheidsambtenaar die iets voor ons doet of iets van menselijkheid toont. We zijn onze bezittingen kwijt en krijgen er geen cent voor terug. Wij zijn niet opgewassen tegen hen en dat weten ze. Kansloos zijn we. We zijn een stel vliegen op de huid van een olifant. In China heb je geen keuzes, die worden voor je gemaakt. Arme boeren hebben geen poot om op te staan. Rechteloos zijn we. De Chinese economie moet groeien en daar moeten jij, jij, jij, jij en ik voor wijken’.
Op een heel agressieve manier wijst hij iedereen die bij hem in zijn restaurantje zit aan.
‘Ik ben volgende week weg hier’, vervolgt Wan Hon. ‘Ik laat me door die kakkerlakken niet de gevangenis ingooien. Waar ik dan wel terechtkom ? Gewoon op straat, denk ik. Waar anders? Heb helaas geen familie in de buurt. Eén van de belangrijkste uitspraken van Mao was altijd: ‘Macht komt uit de loop van een geweer’.
Voor sommige klanten warmt Wan Hon de inmiddels koud geworden porties nog even op. Warme bami smaakt toch beter. De buurtbewoners zeggen niets meer en vertrekken. Ze zijn door de preek van Wan Hon compleet uit het veld geslagen. Wat kunnen ze nog doen? Niets. Helemaal niets. Was dit het laatste portie Chinees dat ze bij hem besteld hadden? Ook deze was gratis. Nooit geen bami meer van Wan Hon!
×