Fragment
Nee, dan die keer dat ik in een onverklaarbare onbezonnen bui een neefje spontaan trakteerde op een dagje Duinrell. In het begin leek er helemaal niets aan de hand. Maar toen zag hij de populaire kikkerachtbaan en trok hij me mee. Shit! schoot het door me heen.
Ik heb al mijn moed verzameld en ben ingestapt. De rit heb ik krampachtig uitgezeten. Met wijd opengesperde ogen, angstvallig ingehouden adem en mijn handen zo stevig om de stang geklemd dat mijn knokkels wit uitsloegen. Ik gilde harder dan alle kinderen samen. En mijn neefje maar denken dat ik dat voor de lol deed.
De kinderen sloten na afloop met hun ouders meteen weer achteraan in de rij. ‘Nóg een keer!’ klonk het uitbundig. Mijn neefje voegde zich bij hen. Maar nóg een keer, dat kon ik echt niet opbrengen. ‘Nee, jongen,’ zei ik onverbiddelijk, ‘niet nog een keer.’
Mijn neefje moest even iets wegslikken, maar accepteerde het. Daarin stond hij nogal alleen. Enkele moeders hadden het gehoord en keken me meewarig en zelfs vijandig aan. Een vader schudde zijn hoofd. ‘Oliebol!’, wierp hij me smalend toe.
×