Fragment
Jessica zit op haar vertrouwde bankje in stadspark het Valkenberg. Ze heeft een zelfgebouwde joint in haar hand en duwt hem tussen haar lippen. Ze is op zoek naar haar aansteker maar kan hem zo gauw niet vinden. Het wordt een hele zoektocht. Waar is dat pokkending ook als je hem nodig hebt. Ze heeft de lekkere roes van de wiet nu even keihard nodig. De nacht is koud en vochtig geweest. Het is nog niet eens helemaal licht. Toch is ze wakker geworden. Er liepen gewoon te veel mensen luidruchtig te doen langs haar bankje. Ja, het is echt helemaal haar bankje geworden. Haar vaste slaapplek in het Valkenberg. Achter haar is de muur die het begijnhof ommuurd.
Tegenover haar in het midden van een gazon staat een flinke bos struikgewas waar ze, zo nodig, haar behoefte kan doen. Een luxe leven is het niet op straat. Iedere dag is het weer een worsteling om te overleven. Ze doet stoer. Het houdt haar op de been. In feite is ze niet zo stoer, maar door het leven op de straat moet ze zich zo wel gedragen. Anders is ze een prooi. En dat wil ze niet. Af en toe heeft ze wel eens een dag dat ze niks te eten heeft. Dat zijn de trieste dagen. Ze ordent haar gedachten en gaat verder met wat ze bezig was. Ze is namelijk nog steeds op zoek naar haar aansteker. ‘Schiet verdorie op! Rottig pokkending! Waar ben je?’ Door haar eenzame bestaan spreekt ze af en toe in zichzelf. Echt bedelen kan ze niet. Dat is niet haar ding, en zal het ook nooit worden. Ze doet het wel met wat ze van de gemeente krijgt. ‘Nou, waar blijf je, stomme kut aansteker!’ Eindelijk, na veel te lang zoeken, vindt ze hem. Hij zit diep verstopt in de voering van haar jas. Met veel pijn en moeite haalt ze hem, door het gat in haar jaszak weer tevoorschijn.
Na een paar vruchteloze pogingen en een scheldpartij, doet de aansteker het eindelijk weer. Gelukkig! Vlug steekt ze haar joint aan. Gelijk neemt ze een grote hijs. De rook verspreid zich tot diep in haar longen. Dit is heel even genieten in hoofdletters. Het doet haar de afgelopen nacht weer vergeten. Na een paar flinke hijsen voelt ze de werking van de wiet toenemen. O, hier was ze wel zo erg aan toe! Alle ellende van de komende dag kan ze nu vast weer aan. Ze heeft nog net genoeg wiet om een nieuwe joint te kunnen bouwen. Dat is voor later op de dag. Op een bepaald moment zal ze er naar snakken. Dat is het moment dat de ellende haar weer eens te veel wordt. Het liefst zou ze die rommel niet gebruiken, maar ze kan niet anders. Voordat ze ging zwerven rookte ze nauwelijks, maar nu? Veel andere dingen waar ze genot uit kan halen, heeft ze ook niet meer over. Roken is nog het enige dat is overgebleven. Ze voelt hoe, iedere dag dat ze dakloos is, haar normen en waarden, die ze van thuis uit heeft meegekregen, steeds weer een beetje verder vervagen. Langzaamaan begint de overlevingsdrang haar normen en waarden te slechten. Als dit nog lang zo blijft, is ze uiteindelijk verloren. Het is niet niks, om dakloos te zijn als vrouw. Zelfs hier is het een mannenwereld. Rotwereld! Wat doet ze hier eigenlijk nog? Hopen? Waarop dan? Dat het ooit weer beter zal gaan? Hoe dan? Net of er mensen zijn, die iemand als haar zien staan. Nou ja, zitten dan. Ach, wat maakt het allemaal ook uit? Iedereen loopt toch met een grote boog om haar heen. Was het maar weer net als vroeger. Toen was alles beter. Nee, niet te veel aan vroeger denken. Als ze dat te veel doet, moet ze weer janken. Ze kan beter op gaan schieten. Misschien kan ze nog ergens iets te bikken scoren. Ze pakt haar karige spulletjes bij elkaar. Veel is het niet. Een fleece dekentje, een stuk plastic en nog wat vuile kleren. Het past allemaal in een oude bigshopper. Haar schoenen heeft ze net al aangedaan. Die hebben de hele nacht onder het bankje gestaan waar ze op heeft geslapen. Ze waren ook vochtig. Nou ja, dan hoeft ze haar voeten niet te wassen. Ze mag trouwens wel eens nieuwe afdankertjes scoren ergens. De gaten in dit paar zijn zo talrijk dat je het eigenlijk geen schoenen meer mag noemen.
×