Fragment
De dag dat ik de kinderen wegbracht herinner ik me nog heel goed. Ik had tegen mijn kinderen gezegd dat ze een tijdje bij de nonnen gingen logeren. Ik zou dan in de tussentijd gaan werken om geld te verdienen en om een eigen huis te krijgen, en dan konden ze weer bij mij terug komen en weer bij mij komen wonen. Dat had ik ze verteld. Ik had tassen met hun kleertjes ingepakt en ik zat bij mijn ouders thuis samen met mijn kinderen te wachten op mevrouw Grijpma van de Katholieke Kinderbescherming. Het gevoel was onwerkelijk. De stemming was bedrukt. Het was zo bizar. Ik stond op het punt in huilen uit te barsten maar ik hield me goed voor de kinderen. Ik mocht ze niet laten huilen. Ik moest sterk zijn voor hun. Zo dacht en voelde ik het op dat moment ook zo. Maar ik had het wel kunnen uitschreeuwen van verdriet, pijn en frustratie. Dat gevoel van machteloosheid en verdriet zal ik nooit vergeten. Dat gevoel dat je iets gaat doen wat volkomen tegen al je innerlijke gevoel indruist. Tegen al je innerlijke diepe moedergevoelens indruist. Dat je iets gaat doen wat je totaal en helemaal niet wilt doen, maar niet anders kunt, omdat het leven je in haar wurgende greep heeft genomen. Mijn moeder en vader konden het allemaal niet aanzien. De tranen stonden in hun ogen. Ze waren toch ook opa en oma die hun kleinkinderen zouden zien weggaan. Zo zaten we die avond te wachten in het huis van mijn ouders. Op de duisternis die ging komen.
Mevrouw Grijpma kwam toen ’s avonds rond acht uur met de taxi en ik ging met mijn vijf kinderen mee naar het Katholieke Kindertehuis St. Anna in Halfweg. De rit naar Halfweg was onwerkelijk. Ik zat in een roes. Ik moest ook mijn kinderen stilhouden tijdens de rit. De kille mevrouw Grijpma naast mij en mijn allerjongste dochter in mijn armen. Zo bizar was dat. Het liefst had ik het uitgegild en de taxi laten omkeren. Maar het ging niet zo. De taxi reed ons van Slotervaart naar het Dokter Baumannplein in Halfweg. Ik weet nog hoe we voor het gebouw van het Kindertehuis St. Anna stopten en ik samen met de kinderen uit de taxi stapte. De taxi bleef daar wachten, want ik moest met mevrouw Grijpma met dezelfde taxi terug. Er werd opengedaan door een non, die ons uitnodigde om binnen te komen. Ze droeg een zwarte habijt met een witte bef en kap. Ze droeg ook een rozenkrans om haar middel met een kruis eraan. Er kwam nog een non bij en dat was de moeder-overste genaamd zuster Angelica. De nonnen waren wel aardig en heel begripvol tegen mij. Ze wisten van de situatie af en ze wisten wie ik was en dat ik mijn kinderen vrijwillig kwam brengen. Ze voelden mijn verdriet, denk ik. Ze probeerden me gerust te stellen. Ik voelde me zo verschrikkelijk onwerkelijk en opgelaten. Ik kwam daar om mijn kinderen achter te laten bij mensen die ik niet kende. In een voor hen vreemde omgeving, die zij niet kenden. Mijn kleine jonge kinderen. Nog zo jong en kwetsbaar. De pijn in mijn hart was zo groot, zo enorm, zo onbeschrijflijk ondraaglijk. We stonden in een hal en ik moest snel afscheid nemen van de kinderen. Dat werd me zo gezegd. Ik heb de kinderen nog geknuffeld, maar mevrouw Grijpma zei dat ik moest opschieten, want de taxi stond buiten te wachten. Mevrouw Grijpma wilde dat het allemaal snel zou gaan. Dat het snel voorbij zou zijn. De kinderen afgeven en meteen weggaan. Dat is wat zij eigenlijk wilde.
Ik herinner me, dat er een grote trap in de hal was en dat de nonnen de kinderen mee de trap opnamen naar de bovenverdieping, waar de slaapplekken waren. Ik mocht niet mee naar boven. Dat was beter, zeiden de nonnen. Hoe kan het beter zijn om niet te mogen zien waar mijn bloedeigen kleine kinderen zouden gaan slapen? Voor het eerst weg van mij, hun eigen moeder! Het was zo ongelooflijk onwerkelijk. Mijn zoontje Ron van vijf begon opeens hard te roepen en te gillen en te huilen. Hij begon echt hartverscheurend hard te huilen en te schreeuwen. Mijn oudste dochtertje Gina deed nog haar arm om hem heen om hem te troosten. Maar toen begonnen de andere kinderen ook te huilen, omdat Ron aan het huilen was. Het was werkelijk hartverscheurend. De pijn in mijn moederhart was zo enorm. Ik zag hoe mijn kinderen werden meegenomen door de nonnen. Ik zag mijn zoontje Ron trekken en rukken om los te komen en ik hoorde zijn hartverscheurende huilen en schreeuwen. Dat schreeuwen van mijn zoontje zal ik tot aan mijn dood nooit meer vergeten. Ik ben het al die jaren ook echt nooit vergeten. Ik hoor nog steeds zijn schreeuw. Zijn schreeuw is altijd in mijn hoofd, mijn hart en ziel aanwezig geweest. Als een oude opname, die voor altijd is gegrift in mijn geheugen.
Ondertussen bleef mevrouw Grijpma op een geïrriteerde toon maar zeggen, dat we moesten opschieten. Toch duurde alles bij elkaar misschien een tien minuten. Niet langer. Maar in mijn beleving, in mijn gevoel duurde het een eeuwigheid. Het was als een nachtmerrie in slow motion. Alles was zo onwerkelijk. Alsof ik in een boze droom zat, een horror scenario. Ik weet echt niet meer hoe ik weg ben gegaan. Hoe ik de deur uit ben gelopen en hoe ik weer in de wachtende taxi ben gestapt. Ik heb dat gedeelte uit mijn herinnering gebannen. De pijn om mijn kinderen achter te moeten laten heb ik ook opgeborgen in mijn geheugen. De pijn is te groot als ik er aan denk. Nu na al die jaren voel ik die pijn nog steeds. Die pijn zit nog steeds opgeborgen in mijn hart en ziel. Die pijn zit nog steeds in mijn hele wezen. Op de weg terug naar het huis van mijn ouders heb ik alleen maar gehuild in de taxi. Gehuild, gehuild en gehuild. Met de kille mevrouw Grijpma stilzwijgend naast me. Terug gekomen bij mijn ouders heb ik nog heel lang gepraat, voornamelijk met mijn moeder. Mijn vader zat eigenlijk alleen maar te huilen en kon het ook niet echt meer aan om erover te praten.
×