Fragment
‘Weet je wie ik ben?’
‘Nee, en ik geef er ook niets om.’
‘Waarom niet? Wil je niet weten wie je vijand is?’
‘Nee, zeg ik toch. Ik wil niet weten wie jij bent en ik wil zeker niet weten wie mijn vijand is.’
‘Ik ben je vijand, je ergste nachtmerrie.’
‘Ja, en…?’
Langzaam begon ik te wennen aan de omgeving. De donkere, klamme omgeving. Bijna voelde ik een claustrofobische angst naar boven komen. Eigenlijk begon ik niet te wennen. Er viel nergens aan te wennen. Het was donker, pikdonker. Ik deed mijn ogen dicht en weer open. Misschien was ik wel blind. Maar dan zou ik wat aan mijn ogen moeten hebben. Pijn bijvoorbeeld. Of een blinddoek om. Ik voelde even aan mijn ogen maar kon niets anders ontwaren dan mijn ogen. Ik had geen blinddoek om. Ik werd verrast. Onaangenaam verrast. Door de intensiteit. Zo donker was het maar zelden. Maar ook door het besef. Niet blind en toch niets kunnen zien. Oriëntatie was ver te zoeken. Geen geluid, geen zicht, nauwelijks reuk, afgezien van een muffe, beschimmelde aroma. Ik kon mij nergens op richten. Behalve wellicht op geluid. Het enige geluid wat ik hoorde, was het zware ademen van mijn metgezel. Of moet ik zeggen mijn vijand. Alsof hij een marathon had gelopen.
‘Wil je dan niet weten wie je vijand is?’
‘Ik zeg toch, het interesseert me geen fuck wie je bent, onthoudt dat dan.’
‘In het donker is alles anders.’
‘Dus ook mijn vijanden?’ Ik probeerde te glimlachen maar besefte dat het niet zichtbaar zou zijn.
‘Ik dacht dat je geen vijanden had.’
‘Ik zei dat het me niet interesseert wie mijn vijand is. Dat is wat anders.’
×