Fragment
Mary raakt in blinde paniek. De gebeurtenissen van vrijdagmiddag flitsen door haar hoofd, op zoek naar een uitweg, maar ze kan niet meer helder nadenken. Het mag niet bekend worden, zingt het door haar gedachten, het mag niet bekend worden. “Wel, uh,” begint ze stamelend, “ik, uh, ik, nou…, ik ben de inbreker in huis tegengekomen. En toen heeft hij mij van achteren overmeesterd en gebonden en geblinddoekt, maar ik heb hem niet gezien. Gelukkig kon ik mij loswurmen toen hij weg was. Om Kevin niet nog meer te verontrusten heb ik die dingen gauw in mijn kaptafel gestopt.” Als de woorden uit haar mond zijn verbaast Mary zich erover hoe snel ze de leugens aan elkaar knoopt. “Zo,” zegt Steve, “en hoe komt het dan dat de ramen gesloten waren en de gordijnen dicht?” “Nou, uh, dat moet de inbreker dan gedaan hebben,” antwoordt Mary.
Nu staat Steve op en loopt enige keren dicht om Mary heen.
Dan gaat hij pal voor haar staan. “Mevrouw Douglas, denkt u nou eens na. Waarom zou die inbreker eerst Kevin boeien en blinddoeken, de ramen en gordijnen sluiten, dan u boeien en blinddoeken, en vervolgens weggaan zonder ook maar iets mee te nemen?”
“Misschien is hij ergens door opgeschrikt,” gaat Mary door met liegen.
Steve loopt al nadenkend nog een rondje, trekt zijn stoel omgedraaid tot vlak voor Mary, en gaat zitten met zijn armen over de rugleuning. “Mevrouw Douglas,” zegt hij met stalen ogen, “ik geloof er geen barst van! Of u vertelt me nu de waarheid, of u gaat naar het bureau voor verdere ondervraging.” Mary barst in snikken uit. “Maar dat is de waarheid,” snottert ze. “Ik kan echt niets anders zeggen.” “Oké,”, zegt Steve, “oké, het is uw keus.” Hij belt het bureau en vraagt om een surveillanceauto om Mary op te halen. Even later loopt Mary huilend tussen twee agenten door de zaal van de bibliotheek naar buiten, vragend nagekeken door de aanwezige bezoekers. Cynthia volgt haar aftocht met een verbijsterde blik.
×