Samenvatting
In het Merovingische Gallië ging de antieke geneeskunde over tot de vroegchristelijke geneeskunde, waarin de Kerk de verantwoordelijkheid van de
lichaamszorg op zich nam, met de klemtoon op de barmhartigheid en de
voorrang voor de toewijding aan de armen. De belangrijkste getuige uit
de zesde eeuw was de bisschop Gregorius van Tours, die de nadruk legde
op de miraculeuze genezingskracht, ook al apprecieerde hij de menselijke
geneeskunde van de archiaters. De bisschoppen stichtten xenodochia, de
kleinschalige voorlopers van de middeleeuwse hospitalen. Geschreven en
archeologische bronnen bevestigen de aanwezigheid van ernstige infectieziekten,
waaronder de eerste middeleeuwse pestpandemie.
Johan R. Boelaert is internist-nefroloog (KU Leuven en Parijs). Hij werkte als
clinicus in het Brugse Sint-Janshospitaal (AZ Sint-Jan). Hij bouwde er ook de
afdeling infectieziekten uit en verrichtte onderzoek over infectieziekten bij
patiënten aan dialyse en over HIV. Hij is actief in de Brugse medisch-historische werkgroep 'Montanus'. Hij schreef onder meer Zes eeuwen infectie in
Brugge, 1200-1800 (2011, Leuven) en is de auteur van cahiers 3 (2014) en 6
(2017) uit deze reeks In dit cahier gaat zijn interesse voor de medische geschiedenis naar het uiterste begin van de middeleeuwen.