In dit rapport staat een zoektocht naar nieuwe manieren om naar de economie van steden en regio’s te kijken. Economie is daarbij opgevat in brede zin, waarin ook thema’s als bijvoorbeeld het woon- en leefmilieu, innovatie en de opleiding en talenten van de bevolking een rol spelen. Naast algemene bevindingen is één stad geselecteerd als illustratie, namelijk Rotterdam.
Na een inleidend hoofdstuk 1 is in hoofdstuk 2 bepaald in hoeverre steden of regio’s ‘verzekerd’ zijn van een bepaald aantal arbeidsplaatsen (‘basiswerkgelegenheid’) en hoe groot de speelruimte is voor het realiseren van ‘extra’ werkgelegenheid (‘surpluswerkgelegenheid’) boven het niveau van de basiswerkgelegenheid. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen economische sectoren.
De samenstelling van de bedrijvigheid van een gebied is van belang voor de groeikansen (zie hoofdstuk 3). De samenstelling van de bedrijvigheid kan op vele verschillende wijzen worden bepaald. Daarvan zijn er twee gekozen. Ten eerste de mate waarin de samenstelling naar economische sectoren overeenkomt met of juist sterk afwijkt van het nationaal gemiddelde: ‘de mate van diversificatie’. Ten tweede de mate waarin de bedrijvigheid wordt overheerst door bedrijven met relatief veel hoogopgeleiden. Dat wordt aangeduid als de ‘kennisintensiteit’. Er is nagegaan of er een verband bestaat tussen de mate van diversificatie en de groei van het aantal arbeidsplaatsen en tussen de kennisintensiteit en de groei van het aantal arbeidsplaatsen.
In hoofdstuk 4 is bepaald waardoor regionale verschillen in het aantal arbeidsplaatsen worden bepaald. Ofte wel: wat zijn de ‘drijvende krachten’ achter die verschillen? Dat wordt bepaald aan de hand van het zogenaamde ‘Benchmarkmodel’, waarin de invloed van ‘locatiefactoren’ (factoren die regionale verschillen vertonen en die de vestigingsplaatskeuze van bedrijven en/of het bedrijfsfunctioneren beïnvloeden) op de omvang van een bedrijvigheid in een gebied wordt vastgesteld. Die invloed kan verschillen tussen economische sectoren.
De mate waarin een gebied in staat is tot vernieuwing van de economie is van belang. Door vernieuwing worden namelijk weer nieuwe groeipaden mogelijk. In hoofdstuk 5 staat daarom ‘innovatie’ centraal. Aan de hand van diverse indicatoren wordt zicht gegeven op de innovatiekracht van steden en regio’s. Dat gaat dan zowel om ‘inputs’ van het innovatieproces als om de ‘output’ van het innovatieproces. Via de innovatie-enquête van het CBS is de mate van innovativiteit in steden en regio’s gemeten.
In hoofdstuk 6 zijn elementen die van invloed zijn op de economische vitaliteit van een stad of regio samengevoegd in een ‘vitaliteitsweb’. Daarin zijn zeven thema’s onderscheiden, namelijk Economie, Arbeidsmarkt, Ligging en infrastructuur, Ruimte, Kennis en innovatie, Woon- en leefmilieu en Welvaart. Per thema is een score bepaald aan de hand van diverse indicatoren.
In hoofdstuk 7 zijn verbanden gelegd tussen de onderdelen van het vitaliteitsweb. Hoe staat het bijvoorbeeld met de balans van de economie en de welvaart in steden en regio’s en hoe staat het met de balans tussen de huidige economische kracht van de stad of regio en de economische vernieuwing? Naast figuren waarin dergelijke verbanden zichtbaar worden gemaakt, is daarbij ook gebruik worden gemaakt van statistische methoden om de mate van samenhang te bepalen.
In hoofdstuk 8 tenslotte wordt aandacht besteed aan de relatie tussen economie en demografie (in het bijzonder migratie). Bevolkingskrimp, de oorzaken daarvan en de gevolgen staan momenteel in het middelpunt van de belangstelling. Er is bepaald in hoeverre er regionale verschillen bestaan in het relatief belang van migratie over korte en lange afstand en in hoeverre migratie over lange afstand kan worden verklaard door de thema’s uit het vitaliteitsweb.