Samenvatting
Eind 1527 wordt in een herberg in Thann, in de Elzas, een pakket brieven van Erasmus gevonden. De brieven worden overgedragen aan het stadsbestuur, onderzocht en doorgestuurd naar hogere gezaghebbers, tot grote verontwaardiging van de afzender. Het achtergelaten pakket bevatte onder meer brieven aan de theologische faculteit van Parijs en het hoogste rechtscollege van Frankrijk, waarmee Erasmus een officiƫle veroordeling van zijn boeken probeerde te voorkomen. Ook in Spanje ligt zijn werk onder vuur. Zijn vrienden daar houden hem in hun brieven op de hoogte van de ontwikkelingen.
In Savoye had een franciscaan de preekstoel gebruikt om kritiek op Erasmus' werk te leveren. Zoals Erasmus hem in een felle brief voorhoudt, misbruikt hij daarmee zijn positie en de ootmoed van de verzamelde christenen. Verder maakt de man zich schuldig aan ondankbaarheid: Erasmus beult zich af om de tekst van bijbel en kerkvaders te herstellen, ten koste van zijn eigen gezondheid, en krijgt als dank alleen maar verwijten naar zijn hoofd, maar als iemand een korf vissen, kleding, een mand vol brood of een paar kazen als geschenk stuurt, wordt hij de hemel in geprezen! Bovendien is het absurd dat hij, terwijl hij volop in gevecht met Luther gewikkeld is, van achteren aangevallen wordt door mensen die aan dezelfde kant staan.
Dit deel laat goed zien hoeveel werk Erasmus inderdaad op het gebied van de kerkvaders verzette. Al die tekstuitgaven en vertalingen werden in Bazel gedrukt bij Johann Froben, met wie Erasmus sinds 1514 samenwerkte. Van oktober 1527 dateert Erasmus' voorwoord bij het tweede deel van zijn volledige uitgave van Augustinus. Graag had Froben de voltooiing van alle tien delen beleefd. Hij overlijdt evenwel nog in dezelfde maand waarin Erasmus zijn voorwoord schreef. Erasmus herdenkt hem in een brief aan Jan van Heemstede.