€ 25,00

ePUB ebook

  € 4,95

PDF ebook

niet beschikbaar

Bonfire, onder de schaduw van Icarus

H J Hermeler • Boek • paperback

  • Samenvatting
    “Omstreeks acht uur vanavond heeft een groep van mogelijk honderd mensen een spoor van vernielingen aangericht en mensen aangevallen in de dorpsstraat van Angerlo….”

    Met deze mededeling maakt het land voor het eerst kennis met het fenomeen ‘Bonfire’: een flashmob van geweld die op een willekeurige plaats in Nederland gehouden wordt, waarna de deelnemers weer in het niets verdwijnen. Voor het politieteam van Evert Drost is de aanval op Angerlo een raadsel: Er is geen motief; er waren geen aanwijzingen voor de aanval en de weinige verdachten die ze op hebben kunnen pakken, hebben op het eerste gezicht niets met elkaar te maken.

    Pas als er een paar weken later een tweede Bonfire georganiseerd wordt waar zelfs enkele doden bij vallen, beseft Evert dat dit geen gewone zaak is. Zijn team gaat samen met de AIVD op zoek naar de daders en terwijl er steeds extremere maatregelen genomen worden om het geweld te stoppen, worden ook de Bonfires steeds grootschaliger en gewelddadiger.

    Niemand in het land blijkt veilig te zijn voor de steeds verder om zich heen grijpende angst. Van de plaatselijke jeugd in Angerlo tot aan de politici in het hart van het Binnenhof, uiteindelijk zal iedereen verstrikt raken in de schaduw van Icarus.
  • Productinformatie
    Binding : Paperback
    Distributievorm : Boek (print, druk)
    Formaat : 145mm x 210mm
    Aantal pagina's : 282
    Uitgeverij : Heppiebooks
    ISBN : 9789081824538
    Datum publicatie : 05-2015
  • Inhoudsopgave
    niet beschikbaar
  • Reviews (0 uit 0 reviews)
    Wil je meer weten over hoe reviews worden verzameld? Lees onze uitleg hier.

€ 25,00

niet beschikbaar



3-4 werkdagen
Veilig betalen Logo
14 dagen bedenktermijn
Delen 

Fragment

“Omstreeks acht uur vanavond heeft een groep van ongeveer dertig tot mogelijk honderd mensen een spoor van vernielingen aangericht en mensen aangevallen in en rond de dorpsstraat van Angerlo”, zei Arquette Frye, de burgemeester van Zevenaar.
“Hierbij zijn diverse inwoners van Angerlo gewond geraakt, van wie twintig ernstig. Zij zijn overgebracht naar ziekenhuizen in de omgeving en voor zover wij weten, verkeert niemand in levensgevaar.”
De burgemeester sprak de woorden een stuk rustiger uit dan hij zich voelde. Hij keek bewust niet in de ogen van de mensen die voor hem zaten. Voor zich zag hij alleen maar een rij lampen van de vele cameraploegen die deze avond naar Angerlo waren gekomen. Een onophoudelijk klikken van diverse fototoestellen begeleidde de persconferentie.
“Het geweld heeft ongeveer tien tot vijftien minuten aangehouden, waarna het grootste deel van de verdachten weer is verdwenen.”
Terwijl Arquette sprak, proefde hij een lichte smaak van rook in zijn mond. De lucht hing nog door het hele dorp, ook al had de brandweer ondertussen alle vlammen weten te doven.
“De schade aan de eigendommen van de inwoners is bijzonder groot. Er zijn acht huizen in brand gestoken en deze moeten als verloren worden beschouwd. Daarnaast zijn diverse andere huizen overhoop gehaald en meer dan dertig auto’s zijn beschadigd, waarvan er vijfentwintig total loss zijn.”
De burgemeester merkte dat dezelfde vragen door zijn hoofd spookten die de journalisten en de inwoners voor hem waarschijnlijk hadden. Wie had dit gedaan? Waarom was het gebeurd? Wat was er aan de hand? Het was nog geen drie uur geleden geweest dat Arquette thuis rustig voor de tv zat met zijn vrouw.
“Op dit moment kunnen wij nog geen uitspraken doen over de aanleiding van dit geweld, dat zowel voor de hulpdiensten als voor de inwoners als een totale verrassing is gekomen. Wel kunnen wij zeggen dat de politie, mede door de kordate hulp van enkele ooggetuigen, inmiddels zeven personen heeft aangehouden die mogelijk bij deze gebeurtenis betrokken zijn. We verwachten dat wij later vandaag meer kunnen vertellen over deze verdachten en hun motieven.”
Arquette las de verklaring voor op de automatische piloot, terwijl de journalisten driftig aantekeningen maakten. Hij sloot zijn gedachten af voor de vragen waar hij nog mee zat. Hij negeerde het gevoel van paniek dat hem in zijn greep hield door deze onverwachte aanval op een klein dorp in zijn gemeente. Op dit moment mocht hij naar buiten toe niets anders uitstralen dan kalmte.
“De politie gaat er van uit dat de personen die verantwoordelijk zijn voor het geweld, zich niet meer in de omgeving van Angerlo bevinden. Er is een grote zoekactie bezig in de directe omgeving, maar het lijkt er op alsof de groep zich verwijderd heeft uit dit gebied en uiteen is gegaan. Toch willen wij voor de zekerheid de burgers in de regio ten noordoosten van Arnhem op het hart drukken om waakzaam te blijven, voorlopig niet alleen de straat op te gaan en alle verdachte signalen direct door te geven aan de politie.”
Arquette pauzeerde even en nam een slok water. Het was warm geworden in het zaaltje waar zoveel mensen op elkaar gepakt zaten. Voordat de journalisten vragen konden stellen aan de burgemeester, gaf hij eerst het woord aan de crisiscoördinator van de politie. Zij zou meer vertellen over de opvang van de slachtoffers en over de zoektocht naar de verdachten, die ondertussen op gang was gekomen. Terwijl de crisiscoördinator haar verhaal vertelde, flitsten de gebeurtenissen van die avond door het hoofd van de burgemeester.
Het was iets voor half negen geweest dat het eerste bericht binnen kwam. Het was een politieagent die net was aangekomen in Angerlo. In eerste instantie begreep Arquette weinig van zijn verhaal. Hij dacht dat hij het verkeerde nummer had gedraaid, maar toen de agent melding maakte van ‘ernstige rellen en brandstichting in Angerlo’ wist Arquette dat de agent bewust naar zijn toestel had gebeld.
“Rellen in Angerlo?”, vroeg hij en bij die zin keek zijn vrouw verbaasd op.
Om tien over acht was er een melding binnengekomen van een grootschalige vechtpartij in dat dorp, vertelde de agent. Een groep mensen was blijkbaar op de vuist gegaan met een paar inwoners. Het was nog niet duidelijk waarom. Meteen na die eerste melding waren de volgende berichten bij de politie binnengekomen: brand in Angerlo; zware mishandeling in Angerlo; vernielingen; autobranden. Bij ieder nieuw bericht leek de situatie verder te escaleren en stuurde de centrale meer eenheden naar het kleine dorpje onder Doesburg.
“We hebben de verdachten nog niet kunnen vinden.”, riep de agent door de telefoon. Hij deed zijn best om boven het lawaai van de sirenes, de branden en de schreeuwende mensen uit te komen. “We gaan er van uit dat ze nog ergens in de buurt zijn.”
Op de tv in de woonkamer van Arquette was ondertussen een extra nieuwsbericht verschenen. Een nieuwslezer las haastig een verhaal voor, terwijl hij ondertussen probeerde om zijn stropdas recht te trekken. Onder in beeld stond de tekst: “Massale vechtpartij in Angerlo (GLD): tientallen gewonden.”

Even later zat Arquette al in de auto onderweg naar Angerlo. Vanaf zijn huis in Doesburg was het nog geen tien minuten rijden. Zijn vrouw, die er op stond dat hij niet zelf zou gaan rijden, zat achter het stuur, terwijl Arquette gedurende de hele rit aan de telefoon bleef met de agent ter plaatse. Iedere minuut van die rit kwam er nieuwe informatie binnen over wat er aan de hand was.
Enkele bewoners waren in staat geweest om hun belagers te overmeesteren en die hadden zij aan de politie overgedragen. De overige verdachten waren nog niet gevonden. Ze waren in ieder geval niet naar Beinum of Doesburg gegaan. Aan de rand van Doesburg kwamen Arquette en zijn vrouw de eerste motoragenten tegen. Zij hadden onderweg naar Doesburg niets gezien, maar ze raadden het echtpaar toch aan om voorzichtig te zijn. Misschien liep de rest nog ergens buiten de dorpen rond. Een agent bleef aan de rand van Doesburg op de brug staan en de andere reed snel door naar het centrum van Doesburg. Aan de overkant van de rivier zag Arquette in de verte twee andere motoragenten over de dijk scheuren in de richting van de tweede brug.
“Ik zie hier om me heen al zo’n tien gewonden liggen of zitten.”, vertelde de agent in Angerlo ondertussen. “Bij de meesten lijken de verwondingen mee te vallen, maar er zijn ook gewonden bij die er erger aan toe zijn. Voor zover ik weet zijn er al weer vier ambulances met spoed naar het ziekenhuis in Arnhem vertrokken. Het kan zijn dat er al meer mensen naar ziekenhuizen zijn gebracht waar nog geen melding van is gemaakt. Het is erg lastig om hier een goed beeld van te krijgen.”
“Om hoeveel slachtoffers denk je dat het in totaal gaat?”, vroeg Arquette. “Als je afgaat op wat je nu om je heen ziet?”
“Moeilijk te zeggen”, zei de agent, “maar ik schat zo’n dertig tot veertig personen, plus misschien nog wat blauwe plekken en schaafwonden.”
De agent sprak kalm en zakelijk. Arquette merkte dat hij zelf ook wat rustiger werd door de nuchtere toon van de agent.
‘Die man moest zelf toch ook overdonderd zijn door wat er was gebeurd?’ dacht hij.
Arquette reed de provinciale weg af en zag in de verte Angerlo liggen. Hij zag nu voor het eerst dat het dorp echt in brand stond en dat maakte de situatie nog indringender. De Ganzepoelweg richting de dorpsstraat van Angerlo was een lang lint van hulpdiensten die met blauwe zwaailichten achter elkaar aan reden.
“Een ding weet ik wel zeker”, zei de agent over de telefoon, “dit was in ieder geval geen gewone vechtpartij. Dit was een gerichte aanval op de inwoners van Angerlo. We weten alleen nog niet waarom.”

De crisiscoördinator van de politie had ondertussen het woord gegeven aan de commandant van de brandweer. De sfeer in de zaal werd wat rustiger. Er waren nog onvoorstelbaar veel vragen, maar iedereen was er nu wel van overtuigd dat wat er deze avond ook was gebeurd in Angerlo, het nu in ieder geval voorbij was.
Arquette keek naar Pieter Schaap, die rechts van hem aan de tafel zat. Net zoals de burgemeester had Pieter Schaap, de politieagent die uit Amsterdam naar Angerlo was gekomen, normale vrijetijdskleding aan. Pieter Schaap was zomaar uit het niets binnen komen lopen die avond. Dat vond Arquette op zich niet zo opzienbarend meer, want in het eerste uur na de aanval waren er continu nieuwe agenten, brandweerlieden en andere hulpverleners langsgekomen in het crisiscentrum dat Arquette in de pastorie had ingericht. Nadat Arquette in Angerlo was aangekomen, had hij er, samen met de agent die hem gebeld had, eerst voor gezorgd dat de situatie in de dorpsstraat onder controle werd gebracht. De branden moesten uit en de gewonden moesten naar het ziekenhuis. Ondertussen had de politie de directe omgeving veilig gesteld en waren diverse eenheden in de buurt op zoek naar de groep verdachten. Hierna dicteerde Arquette een eerste verklaring aan een agent. Dezelfde verklaring die hij zojuist had voorgelezen tijdens de persconferentie.
En toen was Pieter er opeens. Een brede, kale man in burgerkleding met een politiepenning om zijn nek. Arquette hoorde hem tegen de agent en een brandweercommandant zeggen dat hij van het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme was.
“Is dit voetbalgeweld?” vroeg Arquette, terwijl hij de nieuwkomer een hand gaf en zich voorstelde.
“Op dit moment hebben we daar nog geen aanwijzingen voor”, zei Pieter. “Ik werk samen met een klein team dat verbonden is aan het korps Amsterdam-Amstelland. Wij hebben ons gespecialiseerd in het opsporen van voetbal gerelateerd geweld, maar we kijken ook naar gewelddadige groeperingen buiten de voetbalwereld. Binnen mijn team werken we met informanten uit deze groeperingen en we proberen door middel van online monitoring bij te houden wat er allemaal voor plannen worden gemaakt op het internet. Mijn collega uit Amsterdam heeft mij gebeld toen het nieuws bekend werd. Ik ben hierheen gekomen om te kijken of ik ergens mee kan helpen en om te controleren of hier bekenden van ons bij betrokken waren.”
Pieter maakte een capabele indruk op Arquette. Iets aan zijn houding straalde autoriteit uit. De burgemeester vroeg zich af of Pieter dit soort situaties vaker had meegemaakt.
“Maar op dit moment zijn jullie waarschijnlijk beter op de hoogte van wat hier gebeurd is dan ik”, zei Pieter. “Tot nu toe hebben mijn collega’s nog geen aanwijzingen in ons netwerk gevonden.”
De agent gaf Pieter de verklaring die Arquette had geschreven. “Dit is een korte samenvatting van wat wij nu weten”, zei hij. “We hebben een paar verdachten, maar het merendeel is nog spoorloos en we weten niet hoe dit is begonnen.”
Pieter las de verklaring door en vroeg aan een agent die hem verder aan het uitwerken was of hij de tekst door kon sturen naar de rest van zijn team. Arquette wilde net aan hem vragen of hij nog opmerkingen had op de verklaring, toen Pieter gebeld werd. Hij mompelde iets voor hij opnam en had een gesprek waarbij hij vaak kort en ontkennend antwoordde. Na dit gesprek was Pieter vooral aan de telefoon geweest met diverse collega’s. Hij belde vaak met ene Harm, die blijkbaar in Amsterdam zat en informatie opzocht over de eerste verdachten. En hij probeerde meerdere keren een collega te bereiken, die de hele avond zijn telefoon niet opnam. En terwijl de burgemeester zich bekommerde om de situatie in zijn dorp, merkte hij dat Pieter al was begonnen aan de jacht op de daders. Iedere aanwijzing werd tot in het kleinste detail onderzocht. Met Pieter Schaap was er een pitbull naar Angerlo gekomen, die niet zou rusten voordat de zaak was opgelost.

Een half uur later zat Arquette, samen met Pieter, de brandweercommandant en de crisiscoördinator van de politie, achter een tafel. Na de drie verklaringen konden de journalisten vragen stellen. De burgemeester concentreerde zich op zijn antwoorden en verdreef de gedachten aan de daders naar de achtergrond. Hij was er van overtuigd dat alle schuldigen uiteindelijk zouden moeten boeten voor hun daden. ×
SERVICE
Contact
 
Vragen