Fragment
Het rijtuig koerste door een dichte wolk van vliegjes. Sommige glinsterden in de spaarzame zonnestralen die door de takkenhemel drongen. Tine beschermde haar gezicht even in de kraag van haar jas. Haar dochter Enide zag hoe tientallen witte vleugeltjes landden op haar fluwelen mof. Ze haalde een hand tevoorschijn, plukte de vliegjes een voor een van de zwarte stof en vermaalde ze verveeld tussen haar vingers.
‘Doe je hand terug,’ zei haar moeder.
‘Ze zijn verschrikkelijk warm,’ verzuchtte Enide.
‘In een open koets kan het verraderlijk koud zijn.’
‘U heeft anders een barouche besteld,’ merkte de voerman op.
‘Nee, ik heb een voordelige koets besteld,’ zei Tine.
‘Maar dan krijgt u een barouche. Die zijn open. Als u warmer had willen zitten, had u een coupé moeten bestellen. Die hebben we ook, maar die zijn duurder. U had ook een trein kunnen nemen.’
‘Niet als er geen station is.’
‘Dat is waar.’
‘Het is juli, mam! Dan hoef je toch geen mof om je handen of een das om!’ zei Enide.
‘Maar het is niet erg zomer. Dat had het wel moeten zijn. Het weer is over de hele wereld flink in de war. Dat is het gevolg van alle beschietingen. Dat beweren sommigen. Je houdt je handen maar in je mof.’
×