Fragment
Hoe was ik überhaupt aan het idee gekomen? Uit een boek zeker, zoals bijna al mijn ideeën voortkomen uit iets wat ik gelezen heb. Ja, nu weet ik het weer. De Celestijnse belofte. Dat was het eerste boek dat ik op dat gebied las. Een nieuwe wereld ging er voor me open; de wereld achter de wereld zoals ik die nu waarneem. Een wereld die zinvol was, hoopvol, liefdevol. Ja, zo ongeveer alles omsloot wat er aan de huidige wereld ontbreekt in mijn ogen. Wat heerlijk was die gedachte. Net een drug. Precies een drug. En daar las ik zeker ook de eerste keer over het idee dat me daarna nooit meer losgelaten heeft. Het idee van verlichting. Ja, dat moet het zijn geweest.
Ik probeer mijn hoofd niet om te draaien en toch te zien wat er gebeurt. Een groepje jongelui verzamelt zich om Pim. Ze proberen hem te kalmeren want hij staat inmiddels vijf minuten keihard te gillen om mama. Schreeuwend, bulderend. Alle energie in zijn lijfje richt zich nu op één ding: mama hier zien te krijgen. Ik probeer het te negeren en richt me op Sterre die vrolijk op de glijbaan zit. Maar dan word ik aangesproken: “mevrouw, bent u de moeder van dat jongetje?”.
Ja, helaas wel, punt uit, doeg.
“Ja, maar hij deed zó onbeschoft tegen me, en ik heb hem gewaarschuwd, maar hij luistert niet naar me, dus moet hij het nu maar even zelf uitzoeken”, som ik verontschuldigend op. De pubers kijken me niet begrijpend aan: “maar hij is erg van streek mevrouw en nu probeert hij zijn fiets in het water te gooien”.
Ik kijk op en zie Pim met zijn fiets de steile helling richting de sloot aflopen. Zo hard als ik kan, ren ik de poort van de speeltuin uit richting Pim, recht de stront in. De helling licht bezaaid met hondenpoep en Pim staat er middenin met zijn fietsje. “Kom hier!” roep ik. Maar als ik alleen een schreeuw terug krijg, grijp ik hem bij z’n jas. Hulpeloos begint hij “auw, aaaauuuuw, auw” te schreeuwen alsof ik hem mishandel. Woede maakt zich acuut meester van me. Maar ik houd me in, kwetsbaar als ik me voel hier tussen al die andere papa’s en mama’s. Alleen mijn lichaam reageert niet op mijn besluit om vooral kalm te blijven. Mijn handen zijn krachtiger dan ooit, en moeiteloos trek ik Pim weer twee meter omhoog de helling op. Met natte oksels en een huilende Pim in mijn dichtgeknepen hand, loop ik weer naar Sterre.
×