Fragment
GEEN DOETJE richt zich tot het publiek In ‘t café ’t
Nieuw Kruyske’, hier een eindje verder, is er altijd ambiance. Ze komen van overal over de velden en door de bossen. Er is jong vrouwvolk, hé. De mannen van Wingene zijn altijd van de partij. Ze zitten altijd aan dezelfde tafel en oeioeioeioeioei als er iemand anders op hun plaats zit. Baldukske van aan de kanten van Beernem riskeerde het een keer, één keer, lacht maar nu is hij beste maatjes met Miel Beel en Gusten Smet en Jan Doom en Fiel Scherrens. Ik ken die kerels goed want ik ben ook van aan hun kanten. Maar sedert er regelmatig Duitsers over de vloer komen, is de ambiance veranderd, verduitst. Die Duitsers werken in het station van Maria-Aalter, van waaruit ze proviand en munitie met de trein naar ’t front vervoeren. Er staan hier in de streek ook veel hangars. De eerste jachtvliegtuigen zijn al aangekomen. Rare vogels! Toen ze daalden, stekten ze met hun bek in de grond. Lacht. ‘k Mag niet te luid lachen want de Duitse soldaten zijn mijn beste klanten.
Geweerschot.
Geen Doetje schrikt op, kijkt bang in het rond en maakt zich uit de voeten.
JACHTIGE MUZIEK
Beel en Doom haastig op. Beel verstopt zijn wapen onder zijn jas.
DOOM G’ hebt hem goed geraakt. Het bloed spatte
tegen de ruit.
BEEL Mijn hand beefde eerst een beetje.
DOOM Dat komt omdat ge nog nooit op een mens geschoten hebt.
BEEL Hij keek gelijk een haas recht in de loop en ‘k beefde niet meer. Waar zijn Gusten en Fiel?
DOOM Ik weet het niet.
TINE OFF schreeuwt Smeerlappen! Ge gaat allemaal boeten.
Doom maakt zich uit de voeten. Beel blijft staan. Tine op met een bebloede handdoek in haar hand. Ziet dat Miel zijn geweer vast heeft.
TINE Miel, gij hebt geschoten! Stilte Waarom? Stilte Waarom?
BEEL Waarom!?
TINE Die man heeft niets misdaan.
BEEL De Duitsers smijten met bommen en granaten!
TINE Hij is een brave mens en g’hebt zijn oog uitgeschoten.
BEEL Een oog?
TINE ’t Is een vreselijke wonde.
BEEL Hij heeft dan toch nog een andere oog om naar u te lonken.
TINE Hij kan er van doodgaan, hé!
BEEL Hij had maar niet moeten lonken, hé.
TINE Als de Feldgendarmen u pakken …
BEEL … gaat gij applaudisseren.
TINE Misschien wel.
BEEL G’ hebt mij bedrogen met een Duitser, Tine. Met de vijand.
TINE De vijand? Vriend of vijand, iedereen is welkom in ons café. De burgemeester heeft ons uitdrukkelijk gezegd dat we de Duitsers niets in de weg mogen leggen, articuleert niets-in-de-weg-mo-gen-leg-gen.
BEEL Dus ge moogt ook niet op hun poten slaan als ze over uw kont wrijven!
TINE ’t Is mijn kont.
BEEL ‘k Zou toch opletten als ik u was, want ge zat met hem op de voutekamer, hé en ge weet of ge weet het niet, de Duitsers hebben allemaal een geslachtsziekte, gonorroe, kent ge dat?
Tine antwoordt niet.
BEEL Ze hebben dat opgedaan bij de hoeren in Gent die de Engelsen naar hier hebben gezonden. Voelt ge het vanonder nog niet steken?
TINE Smeerlap!
BEEL De Duitsers zijn een pest, Tine.
×