Fragment
Het is me gelukt de boodschappen te doen, voordat ik op mijn fiets naar de stad vertrek. Gelukkig had ik mijn lijstje in de telefoon al klaarstaan op volgorde van waar ik alles kan vinden in de supermarkt.
Ik wil op tijd zijn bij het restaurant waar we hebben afgesproken.
Gelukkig ken ik de weg blindelings want echt opletten is nu niet aan mij besteed. Ik herhaal in mijn hoofd steeds hoe het er uit kan zien als Roemer en ik elkaar ontmoeten.
Bij welk tafeltje we kunnen gaan zitten als hij met zijn rolstoel naar binnen wil en wat handig is als we op het terras blijven. Het is idioot, maar zo werkt dat bij mij. Misschien doe ik het wel om mezelf te kalmeren, want ik ben best wel nerveus.
Ik parkeer mijn fiets tussen een lange rij andere tweewielers en hoop dat ik het ding later weer terug kan vinden. Ik kijk om me heen voor een herkenningspunt. O ja, mijn fiets staat naast een boom. Daar staan er maar drie van bij de gracht, dus dat voorkomt straks lang zoeken.
Ik loop langzaam in de richting van het restaurant. Verrast ontdek ik dat Roemer er al zit. Bij hem zit een jonge vrouw en dat vertraagt mijn pas. Aarzelend kom ik dan ook dichterbij. Ik weet niet precies waarom dat me zo stoort.
‘Keet.’ Het klinkt verheugd als hij me opmerkt. De vrouw staat dan op, knikt naar me en loopt weg.
Nieuwsgierig kijk ik haar na.
‘Dat is Nadia, ze werkt bij de kassa van het poptheater. Ze herkende me van gisteravond,’ verklaart hij.
Ik kijk hem verbaasd aan. ‘En dan komt ze gewoon maar bij je zitten?’ floep ik eruit.
Hij lacht. ‘Ja, dat gebeurd me wel vaker. En als jij en je band bekent worden dan zal jou dat ook overkomen.’
Ik kijk hem ongelovig aan.
‘Je gelooft me niet?’
‘Ik neem aan dat je niet liegt, maar ik kan het me moeilijk voorstellen. Waarom zou een vreemde bij me gaan zitten?’
Hij lacht luid en het klinkt aangenaam.
‘Daar heb je wel een punt. Ik denk dat het komt, omdat ze denken je echt te kennen als je bekend bent. Je komt hun wereld binnen met jouw muziek en dan hoor je bij hen.’
Ik trek mijn wenkbrauwen op. ‘Mensen zijn soms vreemde wezens,’ zeg ik met een zucht.
Roemers mooie ogen kijken me aan en hij lacht.
‘Dat zijn ze inderdaad.’ Zijn blik blijft op me hangen. Speel je eigenlijk al lang bij de band?’
‘Vanaf de middelbare school. Er was ooit een wedstrijd op school. Iedere klas moest iets op het toneel doen en zo zijn we in elkaars leven verzeild geraakt.’
‘En een van de jongens is je vriend?’
‘Je bedoelt als in verkering of zo?’
×