Samenvatting
De aansprakelijkheid van arbiters werd door de Hoge Raad in 2009 (Greenworld) en 2016 (Qnow) vastgesteld in aansluiting op de beperkte wettelijke aansprakelijkheid van rechters: slechts bij ‘opzettelijk of bewust roekeloos’ handelen of ‘ernstige verwijtbaarheid’. Met de aansprakelijkheid van bindend adviseurs of professionele dienstverleners werd geen verband gelegd. De algemene kritiek op het eerste arrest in de literatuur is na het arrest van 2016 (dat afweek van de conclusie-OM) in kracht toegenomen. In dit Cahier wordt de stand van zaken op dit gebied geanalyseerd en onderzoek gedaan naar de herkomst van de genoemde criteria. Het eerste komt uit het contractenrecht: de exoneratie van aansprakelijkheid. Het onderdeel ‘opzet’ kan hierbij vervallen omdat dit in de rechtspraktijk geen rol speelt. De jurisprudentie gaat bovendien niet uit van toepassing van een begrip ‘bewuste roekeloosheid’ of ‘grove schuld’ maar van analyse van het soort fout, waarbij van belang is of de verbintenis inspanning- of resultaatgericht is. De tweede norm, ‘ernstige verwijtbaarheid’, is afkomstig uit het vennootschapsrecht: de bestuurdersaansprakelijkheid van Boek 2. De jurisprudentie erover kreeg zware kritiek omdat deze maatstaf geen meerwaarde boven gewone aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van beroepsbeoefenaren biedt. Dat vormt geen aanbeveling om hem te hanteren bij aansprakelijkheid van arbiters. Als alternatief wordt in dit Cahier het criterium voor professionele dienstverleners bepleit: het voldoen aan hetgeen van een bekwame, redelijk handelende arbiter verwacht mag worden. Een risico dat verzekerbaar is. De Hoge Raad bracht ook een grens aan met begrippen als ‘bedrijfsfouten’ en ‘processuele of inhoudelijke fouten’. Op een kritische bespreking volgt een inventarisatie van mogelijke fouten van arbiters, met onderscheid tussen een verkeerde (wrong) beslissing en een foute (bad) beslissing. Verder wordt aandacht gegeven aan de werking van artikel 6 EVRM (fair trial) op dit gebied, de EHRM-jurisprudentie sinds Ruiz Torija/Spanje (1994), evenals aan de Unierechtelijke context. De Hoge Raad miskende het Köbler-arrest (2003) en recentere rechtspraak Hof van Justitie EU, zoals Traghetti (2006) en Tomásová (2016).