Fragment
Uit het verhaal 'De goede gevers':
‘We zijn bijna op de honderd euro,’ zegt Teun als Bert een blik met haring in tomatensaus heeft gepakt.
‘Hoeveel hebben we nog?’
‘Iets meer als twee euro.’
‘Dan gaan we naar de kassa.’
Ze leggen gezamenlijk alle boodschappen op de band. Teun meent dat er voor die twee euro nog wel een doosje met pepermuntjes en een Bounty bij kunnen en gooit deze op de band.
‘Dat is dan honderd euro en vijf cent,’ meldt het meisje achter de kassa blijmoedig.
De heren kijken elkaar aan.
‘Heb jij nog vijf cent?’ vraagt Bert.
‘Nee, ik heb helemaal geen geld op zak.’
‘Ik ook niet,’ zegt Bert, ‘Ik heb alleen maar die briefjes van twintig mee.’
Hij wendt zich tot het meisje achter de kassa, legt de vijf briefjes voor haar neer en zegt:
‘Zo veel geld en jij maakt je druk over vijf centen?’
‘Anders klopt de kassa niet,’ is het weerwoord.
Nu gaat Teun zich er mee bemoeien en als hij omstandig vertelt waarom ze voor precies honderd euro inkopen hebben gedaan, ontgaat hem het gemor dat opwelt uit de rij wachtenden achter hen. Het kassameisje is standvastig en als ze voorstelt een kleinigheid terug te leggen, is dat tegen het zere been van Bert. Het gaat verdorie maar om drie centen en omdat de grootgrutters een hekel aan centen hebben ronden ze dat af naar boven. Als er iets één hele cent minder had gekost, was het precies honderd euro geweest dus waar maakt zo’n meisje zich druk om? Is het werkelijk een ramp als bij het opmaken van de kassa blijkt dat er drie centen missen? De standvastigheid van het meisje is van het onbuigzame soort. Het blijft honderd euro en vijf cent of er wordt wat van de band gehaald.
×