Fragment
‘Het zal je kind maar zijn!’ zegt tante Inge, die de woonkamer binnenloopt.
Ik lig languit op de bank een boek te lezen en kijk verbaasd op naar mijn tante. Waar heeft tante Inge het nu over? Ik kijk de kamer rond, maar zie verder niemand in de kamer. Ik zie wel vaak schimmen die andere mensen niet zien. Die schimmen zijn van geesten. Van mensen die overleden zijn. Ik zie ze al een jaar of zes. Andere mensen vinden het maar eng en zeggen dat het spoken zijn. Ik vind het helemaal niet eng; ik vind ze heel gewoon. Maar nu zie ik geen schimmen in de kamer.
‘Waar heb je het over tante?’
‘Ja, over jou natuurlijk!’ zegt tante Inge met een streng gezicht.
Ik kijk haar vragend aan en snap niet waar ze het over heeft.
‘Snap je het niet?’ vraagt tante Inge.
‘Nee, ik begrijp niet waar je het over hebt.’
Tante Inge kijkt me aan en zegt: ‘Ik sprak net je moeder en die maakt zich zorgen om jou. Je praat de hele dag alleen maar over elfjes, feeën, schimmen en lichtflitsen. Ze snapt er niets van. Kijk eens wat je nu weer voor een boek aan het lezen bent: De wonderlijke wereld van magie. Kinderen van jouw leeftijd lezen de Tina.’
Ik kijk heel beteuterd naar mijn tante en dan weer naar mijn boek. Wat is er mis met mijn boek? Wat is er mis met elfjes en feeën? En lichtflitsen dan, het is de energie die ik bij mensen en ook bij dieren zie. Ik heb in een blad daar weleens wat over gelezen. Het bestaat echt, andere mensen kunnen het ook zien en noemen het een aura. Snapt niemand mij? Ik word gek hierin huis. Ik gooi mijn boek op de bank en ren de trap op naar mijn kamer.
Huilend val ik neer op mijn bed. Kan ik er wat aan doen dat ik schimmen en lichtflitsen zie? En elfjes en feeën vind ik leuk.
×